Campagne

15 mei 2024

Mirjam de Rijk

Waar zal in Nederland de campagne voor de Europese verkiezingen over gaan? Over de oorlogen, over meer of minder klimaatmaatregels, over een tien meter hoge muur om Europa? Drie weken voor de Europese verkiezingen valt er nog weinig over te zeggen. In Berlijn is inmiddels zo’n beetje iedere lantaarnpaal volgehangen met affiches van politieke partijen, zag ik toevallig tijdens een korte vakantie, maar in Nederland slaan we de Europese verkiezingen geloof ik even over. Nog te druk bezig met de vorige.

Een van de grotere thema’s in Europa is de toekomst van de Europese industrie, of breder van de Europese economie. Wat doe/maak je hier, wat haal je van elders, en onder welke voorwaarden. Mario Draghi, voormalig voorzitter van de Europese Centrale Bank en voormalig premier van Italië, werkt aan een voorstel voor een EU-brede industriepolitiek. Bijvoorbeeld het optuigen van een industriefonds, te vullen met zo’n 150 miljard euro van de verschillende landen. Rechts is voor steun aan bedrijven, links is voor vergroening van de industrie, dus draagvlak verzekerd.

Voor zover er nog sprake is van discussie gaat deze zoals zo vaak over de vraag of je hiermee de zuidelijke Europese landen niet te veel spekt, en of er überhaupt iets in Europees verband moet gebeuren. Willen we meer of minder Europa, het is een banale en nikszeggende tegenstelling. Boeren willen meer Europa als het over de Europese subsidies gaat, maar minder Europese stikstofregels. Links wil meer gezamenlijk sociaal beleid maar is boos als Europa bepaalt dat Schiphol niet getemd mag worden. Het gesprek versmallen tot meer of minder Europa is hol, want doelloos.

Veel belangrijker lijkt me iets anders. Het idee voor een Europees industriefonds staat niet op zichzelf. Een leger aan progressieve denkers en adviseurs buigt zich de laatste tijd over de vraag hoe er geld kan komen voor vergroening van de economie. Niet dat er geen geld is, de wereld barst zo’n beetje van het kapitaal. Volgens Bain & Company is er wereldwijd 137.000 miljard dollar aan liquid assets en dat wordt snel meer. Bain & Company is de consultancytak van Bain Capital, dat een deel van die miljarden namens vermogenden beheert. Dit kapitaal wordt ongegeneerd en vrijwel ongereguleerd ingezet voor het hoogste rendement, dus niet voor groene investeringen.

Niet alleen vermogensbeheerders als Bain, ook de bedrijven waar het industriefonds voor bedoeld is hebben heel veel geld. Alleen besteden ze dat liever aan de inkoop van eigen aandelen of aan dividend voor de aandeelhouders, niet aan vergroening.

Een industriefonds, hoe mooi het ook klinkt, is water naar de volle zee dragen. Het is publiek geld besteden aan de meest kapitaalkrachtige partijen die er zijn. Publiek geld dat in de eerste plaats bijeen is gebracht door werkenden, want die leveren het overgrote deel van de belastingopbrengsten. Weliswaar gaat het bij het beoogde fonds om leningen, maar overheden staan garant. Het kapitaal van de Bains van deze wereld gaat ondertussen z’n goddelijke gang, het koopt voor een habbekrats half Afrika op en versjachert de grondstoffen.

De te subsidiëren bedrijven houden dankzij een industriefonds meer geld over voor hun aandeelhouders. Er is natuurlijk wel een andere oplossing. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid zei het al in het advies Goede Zaken: niet subsidies maar beprijzing en normering zijn de beste manier om bedrijven tot het goede te bewegen. Maar daar is moed voor nodig. Een industriefonds past bij de manier waarop al tientallen jaren in Nederland veel wordt ‘opgelost’: kool en geit sparen op kosten van de publieke zaak. De werkgevers zijn voor, de werknemers zijn niet tegen, dus zo doen we het.

Wie wil zorgen dat geld geïnvesteerd wordt in een gezonde en duurzame economie zal toch echt de koe bij de horens moeten vatten. En die koe is het kapitaal dat sinds de jaren negentig alle vrijheid heeft om overal ter wereld op zoek te gaan naar het allerhoogste en snelste rendement, voorbijgaand aan welke nood of wens van de samenleving dan ook.

Het zou een mooi verkiezingsthema zijn, het beteugelen en sturen van het kapitaal. Een thema waar misschien onverwachte coalities op te smeden zijn. Alleen een beetje kort, drie weken.

Unilever maakte 40.000 euro winst per werknemer

‘We moeten beseffen dat we collectief een stukje armer worden’, zei minister Kaag vorige maand. Het klonk bijna als solidariteit, samen afzien voor Oekraïne, tegen de Russen, de schouders eronder. De afgelopen dagen werd het door media en analisten bijna gretig herhaald, naar aanleiding van de koopkrachtcijfers. ‘Collectief een stukje armer.’ Maar ‘we’, in de zin van Nederland als geheel, de optelsom van mensen, bedrijven en overheid, wérden dus helemaal niet armer. We werden rijker. Dik vijf procent. Nogmaals: de inflatie is daarin al verrekend. Waar blijft die groei?

Dat geld zit grotendeels bij bedrijven en hun eigenaren. Shell, een bedrijf met 80.000 werknemers, maakte in zes maanden tijd twintig miljard euro winst. Dat is 250.000 euro per werknemer, in een half jaar. (Ik zei al, het zijn winsten die ieders voorstellingsvermogen te boven gaan). Bij de olie- en gasbedrijven is de winst extra hoog door de Oekraïne-oorlog, maar ook bij andere bedrijven gaat het om enorme bedragen. Het moederbedrijf van Douwe Egberts maakte het afgelopen half jaar bijvoorbeeld 33.000 euro winst per werknemer, Unilever 40.000 euro per werknemer. En voor een beetje adviesbureau is het ook al gauw een euro of 20.000 per werknemer.

Al die cijfers leken afgelopen tijd misschien losse feiten, incidenten, maar opgeteld zijn ze het antwoord op de vraag waar het geld, waar de economische groei blijft.

Nu terug naar de kabinetsoproep aan werkgevers om de lonen te verhogen. Hulde! Top! En stel dat het kabinet zijn goede contacten met het bedrijfsleven gebruikt om ervoor te zorgen dat bedrijven de loonsverhogingen niet doorberekenen in hun prijzen (nog meer inflatie) maar betalen uit de winst: nog topperdetopper. Maar het echte werk zit in iets anders. In erkennen dat met de huidige structuur van de economie de rijkdom alleen maar ten goede kan komen aan mensen, aan ‘we’, via een niet mis te verstane verhoging van de winstbelasting. Niet alleen een tijdelijke ‘boftaks’ voor oorlogswinsten, maar structureel. Want nu er zó veel geld wordt verdiend in verhouding tot het aantal mensen dat ergens werkt, moet er meer gebeuren dan loonsverhoging om het geld te verdelen. De actualiteit legt dit extra scherp op tafel, maar het is een fundamentele trend. Dat is het ongemak bij de kabinetsoproep: deze lijkt vooral ingegeven door de wens om te ontkomen aan een verhoging van de winstbelasting.