Concurrentiekracht

1 januari 2015

Mirjam de Rijk

Stel dat je op Facebook zou zetten: ‘Ik ben helemaal gelukkig want mijn concurrentiekracht is groter dan die van mijn geliefde!’ De gedachte alleen al zal bij veel mensen op weerzin stuiten. Maar als bijvoorbeeld burgemeester Aboutaleb zegt dat hij zo blij is omdat de concurrentiekracht van Rotterdam is toegenomen ten opzichte van Amsterdam, vinden we dat volstrekt normaal.

Het is wonderlijk hoe snel het gewoon is geworden dat steden, landen, overheden en publieke instellingen zich zijn gaan definiëren in termen van concurrentie met andere steden, landen, publieke instellingen. Ooit was dat voorbehouden aan de marktsector. Maar nu concurreert Den Bosch met Utrecht om de dagjesmensen, lonken universiteiten naar elkaars studenten en kijken ziekenhuizen reikhalzend of angstig uit naar de ‘ziekenhuis top 100’.

De eerste misvatting van het concurrentiedenken is dat een daling op een ranglijst een verslechtering betekent. Voorbeeld. Tot een aantal jaren geleden had Rotterdam ‘de grootste haven van de wereld’. Inmiddels is Shanghai de grootste haven van de wereld. Gaat het sindsdien slechter met de Rotterdamse haven? Nee, het gaat beter. Dat is best logisch, want de haven van Shanghai (of beter gezegd de economische groei in China, want daar is die haven een gevolg van) zorgt voor veel extra vervoer naar en van Rotterdam. Toch krijgen velen een ongerust gevoel als ze lezen dat Rotterdam niet langer de grootste van de wereld is. Het concurrentiedenken gaat er van uit dat de bloei van een ander ten koste gaat van jou.

En dan is het hemd altijd nader dan de rok. Dikke kans dat het voor Nederland als geheel beter is als Groningen of Zuid-Limburg een tijdje ‘de meest competitieve regio van Europa’ zouden zijn, en niet Utrecht of Amsterdam, maar vanzelfsprekend juichen Utrecht en Amsterdam als zij bovenaan staan. Misschien is het voor Nederland op het moment zelfs beter als Spanje en Griekenland een tijdje de lijstjes aanvoeren. Ik moet de eerste bestuurder die dat durft uit te spreken, nog tegenkomen.

Gelukkig voor al die steden, regio’s en landen die allemaal de nummer één willen zijn, zijn er heel veel ranglijstjes: van de best leefbare stad, de beste horecastad, het grootste exportland, de meest competitieve regio, de leukste studentenstad, het meest innovatieve land…. En iedere mooie score is goed voor een jubelend persbericht, want media houden van lijstjes.

Zeker, er zitten ook positieve kanten aan de onderlinge concurrentie. Het houdt je immers scherp. Amsterdam loopt harder voor de creatieve industrie als ze weet dat Eindhoven ook lokt. Misschien zetten ziekenhuizen zich meer voor patiënten in als ze weten dat ze daarmee hoger scoren in de jaarlijkse ‘ziekenhuis top 100’ van het AD. Maar moeten we artsen willen die zich pas echt om de patiënt bekommeren als er een lijstje lonkt? En leerkrachten die zich meer in gaan spannen voor leerlingen als de school daardoor in de ranglijst stijgt? De perverse effecten van de scoringslijsten zijn inmiddels bekend. De scholenlijst van dagblad Trouw leidde tot selectie aan de poort en laten-zittenblijven in het pre-examenjaar.

Het belangrijkste gevaar van concurrentie in het publieke domein is de race to the bottom als het gaat om het algemeen belang. Bijvoorbeeld in het opbieden met publiek geld. Bedrijven maken daar dankbaar gebruik van: welke gemeente biedt het grootste bedrag als we ons er vestigen? Officieel natuurlijk verboden, want staatssteun, maar daar valt via grond en andere faciliteiten of gezamenlijke ‘projecten’ best een mouw aan te passen. Een race to the bottom ook in het stellen van maatschappelijke criteria. Welke gemeente of welk land stelt de minste voorwaarden op milieugebied? Als er op Lelystad-airport ‘s nachts geland mag worden, durft Eindhoven dan nog geluidseisen te stellen?

Daarom een oproep: wie bieden zich aan om het een jaar lang te proberen: alleen maar denken en handelen vanuit samenwerking in plaats van concurrentie? De resultaten zetten we op Facebook, dat dan weer wel.

Foto: Kees Torn