Economische mythes die het sociale domein dwars zitten
1 december 2015
Mirjam de Rijk
Door Mirjam de Rijk. Gepubliceerd in Sociale Vraagstukken op 1 december 2015.
Economische drogredeneringen hebben grote invloed op de zorg, het welzijnswerk, kortom: op het sociale domein in de brede zin van het woord. Mirjam de Rijk prikt een aantal van die mythes door. Onlangs verscheen van haar het boek ’51 Mythes over wat goed zou zijn voor de economie’.
Een paar mythes in het bijzonder spelen het sociale domein veel parten.
‘Een grote publieke sector is slecht voor de economie’
Dat is een veelgehoorde mythe. Maar er bestaat niet zoiets als een economisch maximale of ideale maat voor de publieke sector. In landen met een grote publieke sector, een grotere overheid dan de Nederlandse, gaat het prima met de economie.
Zoals het ook een mythe is dat het geld wordt verdiend in de markt en wordt uitgegeven in de publieke sector. Of je nou kinderleidster bent bij een gemeentecrèche of bij een particuliere crèche, in beide gevallen betaal je belasting en in beide gevallen koop je vervolgens brood bij de bakker, die van dat geld naar de kapper gaat en belasting betaalt.
‘We moeten nu eenmaal bezuinigen’
Het is een zin die vrijwel iedereen die in het sociale domein werkzaam is, minstens een paar keer per dag gebruikt. En niet louter als verontschuldiging, maar vaak met volle overtuiging. Met dat ‘we moeten nu eenmaal’ wordt niet slechts bedoeld dat het gemeentebestuur of ‘Den Haag’ de hand op de knip houdt, het is meestal de verinnerlijkte mening van de spreker zelve. Immers, door de vergrijzing, de oplopende zorgkosten, de overheid die nu eenmaal de neiging heeft groter en groter te worden, de crisis…. dreigt de publieke sector ‘onbetaalbaar’ te worden. De argumenten wisselen, maar de oplossing is steeds dezelfde. Dat is op zichzelf vaak al reden om op je qui-vive te zijn.
De Duitser Wolfgang Streeck, voormalig directeur van het Max Planckinstituut in Keulen, draait de oorzaak van de huidige bezuinigingsdrift die er in veel West-Europese landen is, radicaal om. De overheid geeft niet te veel uit, de overheid heeft te weinig ínkomsten, doordat ze de belastingtarieven stelselmatig verlaagde. Ook in Nederland zijn de afgelopen twintig jaar de belastingen fors verlaagd. Niet de belastingen voor het grootste deel van de werkenden, maar de belastingen voor bedrijven, vermogenden en veelverdieners. Was de collectieve lastendruk (de optelsom van belastingen en premies) nu even hoog als in 1993, dan had de overheid nu 47 miljard meer te besteden.
47 miljard! Hoeveel thuiszorgers, docenten, stratenmakers, zouden daarvoor wel niet aan het werk kunnen… Wat zouden daar een hoeveelheid goeie kleinschalige voorzieningen voor ouderen, gehandicapten, ontheemden, mee gecreëerd kunnen worden… treurige wijken mee opgeknapt kunnen worden.
Ik herinner me begin jaren negentig niet als een tijd waarin we met z’n allen krom lagen om de belastingen te kunnen betalen. Of een tijd dat alle bedrijven Nederland verlieten omdat de belastingdruk hier te hoog was. De collectieve lastendruk, de totale belastingen en premies in verhouding tot het BBP, was toen zo’n 45 procent. Nu is dat 38 procent, en daarmee zit Nederland iets onder het Europese gemiddelde.
‘Mensen hebben liever geld-in-hun-portemonnee dan goede publieke voorzieningen’
Deze mythe wordt meestal niet letterlijk uitgesproken, maar ligt wel ten grondslag aan het voorstel van het kabinet om de belastingen opnieuw met vijf miljard te verminderen, zij het dit keer vooral voor werkenden.
Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) deed tot 2002 systematisch onderzoek naar de steun voor de publieke sector en de financiering daarvan.
Dat draagvlak bleek steeds groot: 62 procent van de Nederlandse bevolking vond in 2002 dat de overheid méér geld moest uitgeven aan publieke voorzieningen. Het SCP stelt de vraag helaas niet meer, maar uit onderzoek van bijvoorbeeld de Erasmusuniversiteit in 2011 blijkt opnieuw dat mensen niet willen dat er getornd wordt aan de zorg. En bij het Nationaal Kiezersonderzoek van 2012 antwoordde bijna driekwart van de Nederlanders ‘oneens’ op de stelling dat de belastingen verlaagd moeten worden. Maar op een of andere manier denkt een meerderheid in Den Haag daar heel anders over.
Fascinerend in dit verband is hoe negatief de overheid haar eigen uitgaven framet. De site van de Rijksoverheid vermeldt onder het kopje ‘overheidsfinanciën 2015 in beeld’ slechts het begrotingstekort, de rentelasten en de staatsschuld. Niks over al het moois wat er met het geld gedaan wordt, niks over onderwijs, zorg, AOW, niks. Het lijkt bijna alsof men zich schaamt voor het eigen bestaan
De belastingverlaging wordt onder meer gemotiveerd met de banen die het op zou leveren: 35.000 banen. Mind you, over tien jaar. Zo’n lastenverlichtingsbaan kost dus 143.000 euro per baan per jaar. Dat is heel wat meer dan een docent of een ouderenverzorger kost. Bovendien is het zoiets als met veel bombarie de brand blussen die je eerst zelf gesticht hebt. Immers, om vijf miljard over te kunnen houden, heeft het kabinet eerst bezuinigd. Door die bezuinigingen zijn er alleen al in de zorg 65.000 banen verdwenen, de afgelopen twee jaar.
‘Door de stijging van de zorgkosten, blijft er steeds minder over voor onderwijs’
Deze mythe doet alsof er een vaststaand maximaal bedrag is voor de publieke sector, waardoor stijgende kosten in de ene sector ten koste gaan van de andere. En aangezien niemand het onderwijs kwaad wil doen, is deze mythe zeer effectief in het opwekken van schuldgevoelens bij iedereen in de zorg. Maar zoals gezegd: je kunt ideologisch motieven hebben over de maat van de publieke sector, doch economisch is er geen enkele reden om de collecte uitgaven gelijk te houden of te laten dalen. Sterker nog, door de productiviteitsstijging in de industrie en de administratieve diensten (waardoor deze goedkoper worden) ligt het voor de hand dat we naar verhouding een steeds groter deel van ons inkomen gaan besteden aan alles waar logischerwijs veel menselijke arbeid in zit: zorg in de breedste zin van het woord, welzijn, onderwijs.