‘CPB heeft ongezond grote invloed op Nederland’

2 januari 2016

Mirjam de Rijk

Gepubliceerd in de Volkskrant van 2 januari 2016

Het Centraal Planbureau heeft een ongezond grote invloed, betoogt Mirjam de Rijk. De rekenmeesters gaan uit van onrealistische veronderstellingen en krijgen te weinig tegenspraak

Je ziet het meteen aan de koppen van de persberichten. ‘Zittenblijven kost 500 miljoen per jaar’, kopte het Centraal Planbureau begin 2015. ‘Uitstel wind op land beste optie’, luidde een persbericht in juni 2013. Het smelten van het Noordpoolijs biedt volgens het bureau ook kansen. Die maakt de noordelijke zeeroute ‘commercieel levensvatbaar’ en de Rotterdamse haven kan een ‘knooppunt van nieuwe wereld wijde waardeketens’ worden. En terwijl de kritiek op Nederland als belastingparadijs toenam, koos het CPB voor deze kop: ‘Belastingverdrag verhoogt buitenlandse investeringen’.

Bij het CPB staan de penningen voorop. Wie op zoek is naar voorbeelden van financialisering van het denken, is bij het CPB aan het goede adres. De rode draad in de oordelen van het planbureau: de markt moet zo veel mogelijk de ruimte krijgen, en belastingen en overheidsuitgaven werken verstorend.

Als het CPB niet zo machtig was, kon je er je schouders over ophalen. Maar alle majeure politieke keuzes gaan eerst langs dit instituut voor een ‘doorrekening’. En dat blijft niet zonder gevolgen: coalities passen plannen aan om bij het CPB goed uit de bus te komen. En de meeste politieke partijen leggen hun verkiezingsprogramma voor aan de rekenmeesters. Hoe scoren we? Scoort het niet, dan veranderen ze vaak genoeg de plannen. Het CPB heeft een ongezond grote invloed op Nederland.

Het Centraal Planbureau heeft een ongezond grote invloed.

Econometrische modellen

Wie wil begrijpen waar de opvattingen van het planbureau vandaan komen, moet het niet zoeken in rechtse complotten of incompetentie van de 125 mensen die in de lommerrijke bossen van Scheveningen hun werk doen. De medewerkers van het CPB zijn over het algemeen de kundigheid zelve en de kans is groot dat hun politieke kleur keurig over het Nederlandse spectrum verspreid zit.

De rode draad in de oordelen van het CPB: de markt moet zo veel mogelijk de ruimte krijgen en belastingen werken verstorend.

Evenwichtswerkloosheid

Een van de veronderstellingen in de berekeningen van het planbureau is dat in een goed werkende economie slechts evenwichtswerkloosheid bestaat, werkloosheid als gevolg van het feit dat mensen en bedrijven tijd nodig hebben elkaar te vinden. Die ligt volgens het CPB in Nederland op een niveau van 4 tot 4,5 procent. De modellen redeneren zo: als de werkloosheid oploopt, daalt de prijs van arbeid (lonen en zzp-tarieven), net zo lang tot de prijs zo laag is dat werkgevers weer mensen in dienst gaan nemen. Werkloosheid is dus per definitie tijdelijk en verdwijnt als de lonen dalen. Bovendien is de hoeveelheid werkgelegenheid in de CPB-modellen afhankelijk van hoeveel mensen zich aanbieden op de arbeidsmarkt.

Het creëert een ‘domme’ economie, een economie die concurreert op prijs in plaats van op kennis, kwaliteit en efficiëntie.

Wie de uitgangspunten van het model kent, hoeft niet verbaasd te zijn dat het verlagen van uitkeringen en het verminderen van toeslagen uit de bus komt als de meest kansrijke manier om meer werkgelegenheid te scheppen. Zo levert een bezuiniging van 1,5 miljard op de zorgtoeslag 28.000 banen op. En een korting van 0,5 miljard op het kindgebonden budget 21.000 banen. Die toeslagen weerhouden mensen volgens het CPB ervan zich aan te bieden, en hoe meer aanbod, hoe lager de lonen, hoe meer werkgelegenheid. Het verlagen van de bijstand zou volgens het bureau 40.000 banen opleveren.

Alleen, we leven niet in de CPB-samenleving. Volgens de officiële statistieken zijn ruim 600.000 mensen werkloos. In werkelijkheid is dat getal een stuk hoger, want iedereen die 1 uur per week werkt of wie niet steeds solliciteert, telt in de officiële statistieken niet mee.

In tijden van forse werkloosheid is de CPB-berekening over het baneneffect niet van toepassing. Dat schrijven de onderzoekers er als je heel goed leest ook eerlijk bij. ‘De kortetermijneffecten kunnen afwijken van de langetermijneffecten (…) omdat het bij een laagconjunctuur langer kan duren voordat mensen hun voorkeuren kunnen realiseren.’ Maar waarom maak je als belangrijk adviseur in vredesnaam een rapport vanuit een niet bestaande situatie? Werkloosheid is bepaald niet iets van de laatste jaren: gedurende de afgelopen 45 jaar was de werkloosheid in Nederland maar liefst 38 jaar lang hoger dan 4 procent. En bij 4 procent heb je het bij de huidige omvang van de beroepsbevolking al over ruim 350.000 mensen.

Geen derdewereldland

De modellen van het CPB houden er ook geen rekening mee dat we in Nederland (en overigens ook in grote delen van de rest van de wereld) hebben afgesproken dat we helemaal niet wíllen dat er een volledig vrije markt voor arbeid is. We wíllen niet dat als de werkloosheid oploopt, de lonen en zzp-tarieven net zo lang naar beneden gaan tot mensen per definitie goedkoper zijn dan machines. We willen geen derdewereldland zijn met zo weinig sociale zekerheid en arbeidswetgeving, dat je, omdat je anders crepeert, autoruiten gaat wassen bij stoplichten of je laat prostitueren. Dat zorgt niet alleen voor een lompenproletariaat, het creëert ook een ‘domme’ economie, een economie die concurreert op prijs in plaats van op kennis, kwaliteit en efficiëntie.

Arbeidstijdverkorting

Door uit te gaan van een niet bestaande situatie, komt het planbureau niet alleen met maatregelen die weinig relatie hebben met de realiteit, het keert zich ook tegen maatregelen die wél de werkloosheid zouden kunnen bestrijden. Het bureau is bijvoorbeeld uiterst negatief over arbeidstijdverkorting. Minder aanbod van arbeidskracht leidt in de modellen immers tot minder werk, dus is volgens het CPB arbeidstijdverkorting slecht voor de werkgelegenheid. Het bureau stelt dat de arbeidstijdverkorting (atv) in de jaren tachtig geen banen heeft opgeleverd. Uit onderzoek van onder anderen arbeidseconoom Paul de Beer blijkt echter dat atv er toen wel voor heeft gezorgd dat veel minder banen verloren gingen. Het CPB kiest voor één weg, terwijl er wel degelijk discussie is over dit onderwerp.

Ook overheidsinvesteringen leveren volgens het model nauwelijks extra banen op. In een situatie van volledige werkgelegenheid betekenen extra banen immers slechts dat mensen overstappen van het ene werk naar het andere. Exit twee belangrijke werkgelegenheidsoplossingen.

Een ander vast nummer in het CPB-repertoire is de afkeer van loonstijgingen. De Nederlandse economie drijft volgens het planbureau op de export, en loonkosten bepalen de concurrentiekracht, is de premisse. Dat zijn beide mythes. De Nederlandse economie is voor tweederde afhankelijk van de binnenlandse markt, slechts eenderde van het nationaal inkomen wordt verdiend met export. Voor die binnenlandse markt is het juist van belang dat mensen wat te besteden hebben en zijn loonstijgingen juist gunstig. En zelfs voor de exportsector is het de vraag of loonstijgingen slecht zijn. De lonen vormen daar vaak maar een klein deel van de productiekosten en wat telt, is niet de loonhoogte maar de arbeidsproductiviteit: wat wordt er in een uur gemaakt? De Nederlandse arbeidsproductiviteit is een van de hoogste ter wereld, dankzij moderne technologie. Loonmatiging zou weleens slecht kunnen zijn voor de export, omdat er minder geïnnoveerd wordt als mensen relatief goedkoop zijn. Ook hier maakt het CPB een betwistbare keuze.

Het CPB keert zich tegen maatregelen die wél de werkloosheid zouden kunnen bestrijden.

De gevolgen van de ideeën van het CPB over loonkosten zijn vérstrekkend. Het planbureau oordeelt niet alleen negatief over loonstijgingen zelve, maar ook over alles wat volgens de modellen tot loonstijgingen zou kunnen leiden. Dan gaat het bijvoorbeeld over belastingen en premies. Want dat is ook een van de aannames van het CPB: stijging van belastingen en premies leidt tot looneisen, en dat zou dus weer slecht zijn voor de economie. Zo kom je in een paar stappen uit bij pleidooien voor minder collectieve voorzieningen.

Het privatiseren van zorgkosten levert in de modellen zeer positieve resultaten. Want niet alleen gaan mensen dan minder zorg gebruiken, ook werken collectieve kosten modelmatig heel anders door dan de kosten die mensen zelf maken. Stijging van belastingen en premies leidt volgens het CPB tot looneisen, maar opmerkelijk genoeg is er in de modellen geen loonopdrijvend effect als de particuliere zorgkosten stijgen. Wat al helemaal buiten de modellen valt, is dat hogere eigen bijdragen de financiële ongelijkheid vergroten en ertoe kunnen leiden dat mensen noodzakelijke zorg vermijden. Het CPB gaat er overigens van uit dat meer gelijkheid leidt tot minder economische groei en vice versa. Die aanname is extra vreemd omdat zowel de OESO als het IMF in lijvige rapporten heeft vastgesteld dat ongelijkheid juist leidt tot minder groei. Het CPB berekende op grond van het OESO-rapport dat het Nederlandse bbp 4,7 procent hoger had kunnen zijn als tussen 1990 en 2010 de inkomensongelijkheid hier niet toegenomen was. Het gaat dan over 30 miljard euro. Een ‘beperkt’ effect, vindt het Planbureau, en besloot mede daarom zijn modellen niet aan te passen. Opmerkelijk, want het bureau vindt 0,25 procent bbp-groei per jaar – dat is waar we het dan ongeveer over hebben – vaak zeer de moeite waard.

Er is regelmatig forse kritiek op het planbureau en niet van de minsten. ‘De modellen van het CPB zijn niet toereikend’, stelde FNV-voorzitter Ton Heerts geïrriteerd toen het CPB zich begin 2015 keerde tegen het plan van de SER om de WW te repareren. Minister Henk Kamp noemde de opvattingen van het CPB over windenergie ‘een betreurenswaardig misverstand’. Hans Clevers, toen president van de KNAW, bond een paar jaar geleden de strijd met het CPB aan omdat investeringen in de wetenschap volgens de modellen niks opleveren. En ook werkgeversorganisaties hebben geregeld kritiek op het planbureau, als de rekenmeesters bijvoorbeeld overheidsinvesteringen in infrastructuur afwijzen. Beroemd is de uitspraak van oud-werkgeversvoorzitter Jacques Schraven dat als het CPB in 1944 de landing in Normandië voorgelegd zou hebben gekregen, de boten nog immer voor de kust hadden gelegen.

In de kuif gepikt

Hoe kan het dat het CPB toch nog altijd zo machtig is? De belangrijkste reden is misschien dat de critici pas hun stem verheffen als het planbureau met voor hen onwelgevallige uitkomsten komt. Dat maakt het makkelijk om de kritiek af te doen als in de kuif gepikt eigenbelang. Bovendien was er de afgelopen decennia onder Nederlandse economen nauwelijks discussie over de hegemonie van de neo-klassieke economische school. Dat is in rap tempo aan het veranderen, nu zowel studenten als hoogleraren ijveren voor een ‘pluriforme’ economische wetenschap.

In tegenstelling tot veel andere landen heeft Nederland slechts één instituut à la het CPB, in de meeste landen zijn er meerdere bureaus. De pogingen die er zijn geweest om het CPB concurrentie te bezorgen, zijn tot nu toe gestrand. Maar belangrijker nog dan een concurrerend bureau, zijn concurrerende modellen.

Het is nuttig dat er instituten zijn die uitrekenen wat plannen kosten en kijken of bedachte bezuinigingen enigszins uitvoerbaar zijn. Zo is het nuttig dat het CPB partijen die 20 procent van de ambtenaren willen ontslaan, erop wijst dat je dat niet met ingang van morgen kunt doen. Of partijen eraan herinnert dat juridische verdragen niet zonder scrupules ontbonden kunnen worden. Maar als de veronderstellingen die onder de berekeningen liggen niet kloppen en er maar één instituut is dat dergelijke berekeningen maakt, heb je als land wel een probleem. Begin 2016 wordt het CPB door een visitatiecommissie geëvalueerd. Het is hopelijk het begin van het einde van de hegemonie van Micsim en Saffier.