En nu de oplossingen: elf voorstellen om de kloof te dichten.
11 april 2018
Mirjam de Rijk
Door Mirjam de Rijk. Gepubliceerd in De Groene Amsterdammer van 11 april 2018.
De Nederlandse economie groeit, maar mensen zien daar in hun inkomen niets van terug. Bedrijven en vermogenden profiteren, en werkenden en uitkeringsgerechtigden niet. Daar is iets aan te doen.
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (cbs) kwam onlangs weer met nieuwe cijfers. Sinds de eeuwwisseling is de Nederlandse economie met bijna vijftien procent gegroeid, maar mensen zien daar in hun inkomen niets van terug. Het inkomen is zelfs lager dan in 2001. Het is een ontwikkeling die al sinds de jaren tachtig gaande is. Het nationaal inkomen komt steeds meer ten goede aan bedrijven en vermogenden, in plaats van aan werkenden en uitkeringsgerechtigden.
Hoe deze trend te keren? Politiek en vakbeweging hebben belangrijke sleutels in handen om ervoor te zorgen dat werkenden (werknemers, flexwerkers en zzp’ers) een groter deel van de florerende economie krijgen. Hieronder de elf grootste klappers.
1. De goeie ouwe vermogensaanwasdeling
Het was ooit een van de speerpunten van het kabinet-Den Uyl (1973-1977): bedrijven moesten wettelijk verplicht worden om hun hoge winsten te delen met de werknemers. ‘Spreiding van kennis, macht en inkomen’, had Den Uyl zich ten doel gesteld en de zogeheten ‘vermogensaanwasdeling’ was daar een belangrijk onderdeel van. Het ging daarbij om de aanwas van het vermogen van het bedrijf: niet zomaar de winst, maar de winst die over is nadat de belastingen betaald zijn, de investeringen gedaan zijn en de aandeelhouders een reële vergoeding hebben gekregen. Werknemers zouden de ‘overwinst’ van hun bedrijf uitgekeerd krijgen in de vorm van aandelen, die via een landelijk werknemersfonds beheerd zouden worden. Dat fonds zou ten goede moeten komen aan alle werknemers, ook de werknemers van minder winstgevende bedrijven. Doordat de winst werd uitgekeerd in aandelen kregen werknemers niet alleen geld (dividend) maar ook aandeelhoudersmacht in bedrijven.
Het is er indertijd niet van gekomen. Het bedrijfsleven verzette zich hevig, het voorstel werd afgezwakt, en uiteindelijk viel het kabinet voordat erover gestemd is.
Gezien de huidige hoge overwinsten van bedrijven is er alle reden het idee weer op de agenda te zetten. Een vermogensaanwasdeling zorgt niet alleen voor een betere verdeling van het nationaal inkomen, maar ook voor een betere, toekomstbestendiger economie, verwacht arbeidseconoom Paul de Beer, hoogleraar en directeur van het Wetenschappelijk Bureau voor de Vakbeweging. Werknemers hebben immers belang bij een langjarig perspectief voor een bedrijf, heel anders dan de huidige aandeelhouders die hun aandelen gemiddeld al binnen een half jaar weer van de hand doen. Via de aandelen in een werknemersfonds kunnen werknemers veel invloed uitoefenen op de koers van bedrijven, verwacht hij: ‘Zelfs met een paar procent van de aandelen van een bedrijf ben je als werknemers al gauw een van de grootste aandeelhouders, omdat het aandelenbezit van de andere aandeelhouders heel versnipperd is.’ Voor bedrijven is het gunstig dat de ‘aanwasdeling’ alleen geldt in jaren waarin veel winst wordt gemaakt – anders dan loonsverhogingen, die permanent zijn.
Sommige bedrijven hebben nu al bescheiden winstdelingsregelingen. Bij een vermogensaanwasdeling à la het kabinet-Den Uyl gaat het echter om een wettelijk recht en zouden alle werknemers meeprofiteren van het nationale fonds.
2. Sturen met belastingen
De belasting op inkomen uit werk is in Nederland veel hoger dan de belasting op inkomen uit vermogen. Bovendien is deze verhouding in de afgelopen jaren ongelijker geworden: de lasten voor werkenden stegen, de lasten voor vermogenden daalden. De toch al scheve verhouding tussen werkenden en kapitaalbezitters wordt daarmee door de overheid nog verder versterkt. Dat moet radicaal anders, vindt econoom Bas Jacobs, hoogleraar economie in Rotterdam. Hij werkte voor het economenblad ESB een plan uit om de belastingen op kapitaal te verhogen en die op arbeid te verlagen. Dat betekent niet alleen andere belastingtarieven, maar ook het aanpakken van aftrekposten en belastingontwijking.
Er is in Europa inmiddels een grote meerderheid om belastingontwijking van bedrijven en vermogenden aan te pakken. Maar anders dan bij andere Europese wetgeving is voor belastingwetgeving unanimiteit vereist en Nederland is een van de landen die dwarsliggen, net als onder meer Cyprus, Malta en Luxemburg.
De Franse econoom Gabriel Zucman, collega van Thomas Piketty, heeft een plan uitgewerkt om ervoor te zorgen dat bedrijven voortaan niet meer het land met de laagste winstbelasting kiezen om zich te ‘vestigen’, al dan niet met een brievenbusfirma. Het idee van Zucman is eenvoudig: je betaalt voortaan winstbelasting in het land waar je omzet maakt, oftewel waar je consumenten zitten. De omzet is goed te achterhalen, dus ontduiken en ontwijken is er niet meer bij. Dit voorkomt ook dat landen hun belastingtarief steeds verder verlagen om bedrijven aan te trekken. Onlangs sprak het Europees Parlement zich uit voor een Europese winstbelasting op basis van het systeem van Zucman. Deze winstbelasting kan ervoor zorgen dat ook bedrijven als Facebook en Google in Europa belasting betalen. Het voorstel moet nog langs de raad van ministers en ook hierbij hebben alle landen vetorecht, maar wat Zucman betreft komt er een ‘coalition of the willing’: landen die het eens zijn, beginnen er gewoon mee.
Hogere belastingen op kapitaal en lagere op arbeid kunnen ervoor zorgen dat werkenden netto meer overhouden. Maar belastingverschuiving helpt ook om al aan de voorkant de verdeling tussen arbeid en kapitaal te veranderen, verwacht Dirk Bezemer, hoogleraar economie in Groningen. Slimme belastingen kunnen het voor bedrijven bijvoorbeeld minder lucratief maken om hun geld in financiële handel te stoppen in plaats van het te investeren in echte productie. Hogere belastingen voor vermogenden en bedrijven zorgen bovendien voor extra overheidsinkomsten, die besteed kunnen worden aan betere salarissen en meer banen in de publieke sector.
Ook de belastingen die Thomas Piketty voorstelt in zijn boek Kapitaal in de 21ste eeuw zijn bedoeld als een tweesnijdend zwaard: ter bekostiging van de publieke sector en om ongezond en risicovol financieel gedrag af te remmen. Piketty stelt voor op inkomens van meer dan vijfhonderdduizend euro voortaan tachtig procent belasting te heffen. Daarnaast zou er een wereldwijde vermogensbelasting moeten komen, vooral op hoge vermogens.
3. Overheid, geef het goede voorbeeld
Ook premier Rutte vindt dat de lonen omhoog moeten, zei hij bij de presentatie van de begroting voor 2018. Hij kan de daad onmiddellijk bij het woord voegen. De komende tijd wordt er onderhandeld over de cao’s van rijksambtenaren, de politie, het onderwijs en de universitaire medische centra, samen goed voor zo’n 450.000 mensen. De overheid heeft behalve op ambtenaren en onderwijs ook invloed op de lonen in grote delen van de zorg, bij gesubsidieerde instellingen en bij overheidsaanbestedingen, zowel landelijk als lokaal. Al met al ligt de sleutel voor de loonsverhoging van pakweg twee miljoen mensen in de handen van overheid en politiek. Als deze salarissen omhoog gaan, zal het bedrijfsleven snel volgen. Een deel van het werk bij de overheid, juist in de lagere loonschalen, is inmiddels geoutsourcet of aanbesteed, van de thuiszorg tot de vuilnisman, en van het groenonderhoud tot de bewaking. Maar ook als opdrachtgever of aanbesteder kan de politiek eisen stellen aan een goede beloning. Bovendien kan outsourcing ook weer teruggedraaid worden, zoals de rijksoverheid in 2016 deed door schoonmakers weer in dienst te nemen.
Een indirectere manier waarop de overheid de beloning van werkenden kan beïnvloeden is door veel meer te investeren en daardoor te zorgen voor meer werkgelegenheid. Want al staan de kranten vol met berichten over ‘gebrek aan arbeidskrachten’, er zijn in Nederland nog altijd zo’n miljoen mensen die graag (meer) zouden willen werken en geen betaald werk kunnen vinden. Paul Tang, voor de pvda lid van het Europees Parlement, verbaast zich erover dat overheden geen groot investeringsprogramma hebben opgetuigd terwijl de rente historisch laag is: ‘De geldverruiming van Draghi is mede bedoeld om investeringen uit te lokken. Het bedrijfsleven komt niet over de brug, maar de overheid ook niet. Terwijl het met de huidige lage rente zo goedkoop is, er zoveel moet gebeuren én het goed is voor werkgelegenheid en lonen.’
Niet alleen de overheid, ook mensen zelf realiseren zich veel te weinig dat ook zij invloed hebben op de beloning van werkenden, stelt Monique Kremer. Kremer is senior adviseur bij de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (wrr) en een van de hoofdauteurs van de recente wrr-rapporten over robotisering, over ongelijkheid, over de middenklasse en over onzeker werk. Bijna iedereen is wel een klein beetje werkgever of opdrachtgever, benadrukt zij: ‘De schoonmaker netjes betalen, aan wie gun je de verbouwing van je huis, bel je een Uber of een taxichauffeur die betaald wordt volgens een cao?’
4. De bodem ophogen
Sociale zekerheid is niet alleen een vangnet voor mensen die geen betaald werk kunnen krijgen, maar vormt ook een ‘onderhandelingsbodem’: wie toegang heeft tot een bijstandsuitkering of WW van een behoorlijk niveau hoeft minder snel akkoord te gaan met slecht betaalde klussen, flexwerk of minibaantjes. De afgelopen 25 jaar zijn de toegankelijkheid en de hoogte van uitkeringen met bijna veertig procent verminderd. Door die trend te keren en de toegang en hoogte van uitkeringen juist te verbeteren, verbetert de onderhandelingspositie van werkenden.
Datzelfde geldt voor de hoogte van het wettelijk minimumloon. Het minimumloon is, gecorrigeerd voor inflatie, op dit moment lager dan in 1980 terwijl de economie in diezelfde tijd met tachtig procent groeide. In vergelijking tot het gemiddelde loon in Nederland is het minimumloon een derde lager dan veertig jaar geleden. Terwijl het aantal werkenden dat op minimumloonniveau betaald wordt juist toenam. Verhoging van het minimumloon (nu 1578 euro bruto per maand) zorgt voor opwaartse druk, waar ook mensen die boven het minimum betaald worden baat bij hebben.
5. Flex bestrijden
Volgens recent onderzoek van De Nederlandsche Bank is de daling van de arbeidsinkomensquote (aiq), oftewel dat werkenden een steeds kleiner deel van de economische voorspoed krijgen, voor pakweg de helft te wijten aan de opmars van flexwerk. Flexwerkers krijgen niet alleen gemiddeld slechter betaald per uur, ze worden ook alleen ingezet op de bedrijfsmatig meest noodzakelijke tijden. Het bedrijf hoeft daardoor niet de kosten te dragen van ‘slappe tijden’. De opmars van flex zorgt niet alleen bij flexwerkers maar ook bij vaste werknemers voor minder onderhandelingsmacht, bang als zij zijn om vervangen te worden door een flexkracht. De vakbonden fnv en cnv voeren daarom campagne om flexwerk duurder te maken dan vaste krachten, zodat flex weer de functie krijgt waar het ooit voor bedoeld was: voor het opvangen van ‘piek en ziek’.
Het omzetten van flexwerk in vaste banen en betere beloning van flexwerkers vormen sinds een paar jaar een van de speerpunten bij de cao-onderhandelingen. Maar veel maatregelen zullen ook uit Den Haag moeten komen, stelt dagelijks bestuurder Zakaria Boufangacha van de fnv. Samen met cnv en vcp pleit de fnv voor acht wetsveranderingen die nodig zijn om flex in te dammen en flexwerkers beter te betalen en beschermen.
Het duurder maken van de WW-premie voor flexwerkers en het recht op een transitievergoeding bij werkloosheid, twee voornemens van het kabinet, zijn stappen in de goede richting. Maar in het regeerakkoord staan ook maatregelen die flex juist bevorderen, zoals minder bescherming tegen tijdelijke contracten.
6. Sterkere vakbonden
‘De vakbonden moeten sterker worden’, roept inmiddels zelfs het Internationaal Monetair Fonds (imf) in antwoord op de achterblijvende lonen. Maar hoe? Wat Paul de Beer betreft wordt de financiële drempel om lid te worden van een bond geslecht. Dat kan als volgt. Ook niet-leden profiteren van de onderhandelingsresultaten die bonden in cao’s bereiken. Laat iedere werknemer die onder een cao valt voortaan een cao-heffing betalen van bijvoorbeeld 0,2 procent brutoloon, adviseert De Beer. Dat komt neer op ruim zeventig euro per jaar bij een modaal bruto jaarsalaris van 37.000 euro. Alle mensen die deze cao-toeslag betalen, kunnen vervolgens gratis lid worden van een bond. Lidmaatschap is vanzelfsprekend niet verplicht, maar de financiële drempel is dan weg.
Met ruim een miljoen leden is de fnv nog altijd de op twee na grootste vereniging van Nederland (de anwb en de knvb zijn groter) en alle vakbonden samen hebben 1,7 miljoen leden. Het ledental daalt weliswaar niet hard (in 2006 waren 1,8 miljoen mensen lid van een bond), maar aangezien het aantal werkenden toeneemt, betekent ook stilstand achteruitgang. Halverwege de jaren zeventig was 32 procent van de werknemers lid van een bond, inmiddels is dat ruim twintig procent van de werkenden.
Belangrijker nog dan het ledental is dat de grote vakbonden steeds vaker gepasseerd worden door werkgevers. Bedrijven sluiten een cao af met kleinere bonden die veel minder eisen stellen, en die soms zelfs door de werkgever ad hoc zijn opgericht. Om dat te voorkomen stelt De Beer voor om een representativiteitseis in te stellen bij cao-onderhandelingen. De cao kan dan alleen afgesloten worden als bijvoorbeeld tien procent van de werknemers lid is van de bonden die hun handtekening zetten. De Beer: ‘Dat is natuurlijk ook een risico voor de bonden, want in sommige sectoren en bedrijven zou je die tien procent nu niet halen. Maar dan weet iedereen wel weer wat er op het spel staat, zonder bond geen cao.’
Om de positie van werknemers te versterken moet ook de wet op de ondernemingsraden aangepast worden, vindt Hans Schenk, emeritus hoogleraar economie in Utrecht en gespecialiseerd in grote bedrijven en hun financiën. Werknemers zouden instemmingsrecht (in plaats van het huidige adviesrecht) moeten krijgen bij grote bedrijfsbeslissingen: ‘Nu aandeelhouders stelselmatig kiezen voor kortetermijnwinst moeten werknemers het langjarige belang van het bedrijf kunnen behartigen.’
Het helpt daarbij als sommige handelingen wettelijk aan banden worden gelegd, zodat werknemers niet keer op keer het gevecht hoeven aangaan. Schenk: ‘Bedrijven die hun eigen aandelen opkopen, louter om de aandelenkoers op te voeren, dat zou je wettelijk moeten verbieden.’
Wie de bedrijfsleiding en aandeelhouders van repliek wil dienen bij voornemens over winstuitkeringen, bezuinigingen of overnames moet het bedrijf financieel en strategisch volkomen kunnen doorgronden. Vakbonden en werknemers zouden veel meer moeten investeren in kritische financiële en economische kennis, vindt Schenk: ‘Want voor je het weet schuift de leiding van het bedrijf een hoogleraar ondernemingsrecht naar voren die zegt dat het voorstel van het management prima is.’
7. Kapitaal reguleren
Als er wereldwijd arbeid in overvloed is kan de factor arbeid weinig eisen stellen: voor jou tien anderen. De overvloed aan kapitaal is echter, mede door de financiële injecties van de Europese Centrale Bank, zeker zo groot als de overvloed aan arbeid en toch wordt kapitaal juist machtiger. Dat heeft veel te maken met de mobiliteit van kapitaal: het kan over de hele wereld op zoek naar het hoogste rendement. De Europese Commissie en het Europees Parlement zouden daarom graag een ‘transactietaks’ invoeren, een belasting op financiële transacties. Dat levert geld op, maar bovenal zorgt het ervoor dat flitshandel minder lucratief wordt en dus afneemt. Mede door verzet van Nederland is die transactietaks er niet gekomen. Inmiddels onderzoekt een deel van de eurolanden of ze de taks alsnog zelf kunnen invoeren.
Kapitaal dankt zijn onderhandelingsmacht niet alleen aan grote mobiliteit, maar ook aan het creëren van steeds nieuwe verdienmogelijkheden voor zichzelf. Het gaat dan over piramidespel-achtige financiële ‘producten’ die renderen dankzij het feit dat er steeds nieuwe financiers instappen. Wie iets wil doen aan de scheve verdeling tussen kapitaal en arbeid zal de verdienmogelijkheden van het kapitaal die niets toevoegen aan de reële economie moeten aanpakken. Zolang financial engineering hoge rendementen oplevert, is dat immers altijd lucratiever dan geduldige investeringen.
Bovendien eisen kapitaalbezitters irreële rendementen van bedrijven, rendementen die alleen te halen zijn door werknemers slecht te betalen, bedrijven op te kopen of juist weer te verkopen en de eigen aandelen op te kopen. Als financial engineering loont, kunnen bedrijven lak hebben aan de koopkracht van hun potentiële afnemers en dus aan de lonen van werknemers: de handel in financiële producten is immers niet afhankelijk van de koopkracht van werkenden.
De enige manier om dit te keren, is het verbieden van alle financiële constructies die in feite gebaseerd zijn op piramidespelen, stelt Ewald Engelen, hoogleraar financiële geografie in Amsterdam. De Nederlandsche Bank en de Autoriteit Financiële Markten (afm) zouden veel strenger moeten zijn bij het bepalen welke financiële ‘producten’ wel of niet op de markt mogen komen.
Daarnaast wordt het tijd voor ‘Bretton Woods-achtige’ regulering van kapitaal, zegt Rens van Tilburg, directeur van het Sustainable Finance Lab. De wereldgemeenschap maakte meteen na de Tweede Wereldoorlog afspraken om grensoverschrijdend kapitaalverkeer alleen mogelijk te maken als er reële producten mee betaald werden, geen kapitaalhandel om de kapitaalhandel. Van Tilburg: ‘In de decennia na de Tweede Wereldoorlog bloeiden de wereldhandel en de economie, én er waren geen financiële crises. Alle reden om op zoek te gaan naar een nieuw Bretton Woods.’ Ook het imf buigt zich sinds kort over mogelijkheden van nieuwe kapitaalrestricties.
8. Monopsonies aanpakken
Schaalvergroting lijkt op het eerste gezicht weinig te maken te maken te hebben met de verhouding tussen lonen en winsten, maar heeft dat wel. Bedrijven die een groot deel van de markt in handen hebben, kunnen hun toeleveranciers en daarmee de werknemers van de toeleveranciers sterk onder druk zetten. De lonen van de fruittelers van supermarktketens en de restaurants die afhankelijk zijn van Thuisbezorgd komen onder druk door de enorme onderhandelingsmacht van het supermarktconcern of het bezorgplatform. Volgens Robert Went, econoom en onderzoeker bij de wrr, zou de Autoriteit Consument en Markt (acm) schaalvergroting en overnames dan ook veel kritischer moeten beoordelen: ‘Het enige criterium is nu: heeft de klant er baat bij? Zolang er niet een dusdanig monopolie ontstaat dat het leidt tot stijgende prijzen voor consumenten vindt de acm het al gauw goed.’ De Autoriteit zou naar de maatschappelijke impact in den brede moeten kijken, vindt hij, ook naar monopsonies: monopoliemacht ten opzichte van de toeleveranciers.
Volgens Maarten Pieter Schinkel, hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam en gespecialiseerd in marktmacht van bedrijven, treedt de acm ook te weinig op als bedrijven nieuwe toetreders buiten de deur proberen te houden en als bedrijven hun concurrenten opkopen louter om de concurrentie uit te schakelen. Hij is dan ook een groot pleitbezorger van een strengere acm. Maar dat zal niet vanzelf leiden tot betere beloning van de werknemers, vreest hij. Schinkel: ‘Want de toeleveranciers krijgen dan misschien een betere prijs, maar de kans is groot dat de werknemers van die toeleveranciers daar toch niks van terugzien. Het enige wat echt werkt is het veel sterker organiseren van werknemers.’
9. Pensioengeld goed besteden
Er zit op het moment 1700 miljard in de pensioenpotten, waarvan 1400 bij pensioenfondsen en de rest bij verzekeraars. Werknemers en gepensioneerden hebben geen zeggenschap over het geld bij verzekeraars, maar wel over de andere 1400 miljard. En die zeggenschap zouden ze moeten gebruiken, vindt Paul de Beer: ‘Het kapitaal is niet allemaal in handen van de zogeheten kapitalisten, een fors deel is van de “arbeiders”, via de pensioenfondsen.’ Vakbonden zouden die macht kunnen gebruiken door bij het beleggen van het pensioengeld de toekomstbestendigheid van bedrijven en de bejegening van werknemers voorop te stellen, in plaats van te mikken op risicovolle snelle hoge rendementen.
De huidige rendementen leveren, door de manier waarop de pensioenregels in elkaar zitten, niet eens een hoog pensioen op. Volgens De Beer kun je met het Nederlandse pensioengeld alle aex-bedrijven opkopen. Niet dat hij dat aanbeveelt, maar het toont hoeveel potentiële invloed werkenden via de pensioenpotten zouden kunnen hebben. De vakbonden hebben overigens slechts de helft van de zeggenschap in pensioenfondsen, de andere helft is voor de werkgeversorganisaties. De Beer: ‘Je zult dus compromissen moeten sluiten. Maar voor goeie compromissen moet je in ieder geval als vakbonden je eigen agenda scherp hebben, en dat ontbreekt nu.’
Dat werkgevers de helft van de stemmen hebben in pensioenfondsen heeft te maken met het verleden, toen het gebruikelijk was dat werkgevers extra geld bijstortten als de pensioenpotten niet vol genoeg waren. Werkgevers droegen mede het risico, dus was hun zeggenschap logisch. Dat bijstorten door werkgevers gebeurt echter niet of nauwelijks meer, het risico ligt nu volledig bij de werknemers. De Beer: ‘Daarmee wordt het logisch dat werknemers de volledige zeggenschap krijgen over de fondsen.’
10. Sociale kapitaalbezitters, verenigt u
Eigenlijk zou weer hetzelfde moeten gebeuren als begin vorige eeuw, stelt economisch historicus Bas van Bavel: kapitaalkrachtigen met een sociaal hart die massaal investeren in organisaties die gebaseerd zijn op een echte samenwerking van kapitaal en arbeid. Zoals er begin vorige eeuw, en opnieuw na de Tweede Wereldoorlog, coöperatieve verzekeringen, banken, woningcorporaties en inkoopcoöperaties van boeren werden opgericht. En dan heeft hij het over een heel andere schaal dan de kleine coöperaties voor bijvoorbeeld energieopwekking die de afgelopen jaren het licht zagen: ‘Dat is echt peanuts. Als je echt een tegenkracht wil vormen, moet het veel massaler.’
Van Bavel publiceerde De onzichtbare hand, over de opkomst en vooral neergang van markteconomieën. ‘De natuurlijke machtsverhouding tussen arbeid en kapitaal is dat het kapitaal dominant is’, benadrukt hij. ‘Als je die machtsverhouding wil ombuigen, zoals in een deel van de twintigste eeuw gelukt is, moet je keihard werken, alles uit de kast halen en lang volhouden. En moeten mensen met geld die ook vinden dat het anders moet hun geld daarvoor inzetten.’
11. En ja, ook hogere looneisen
Het lijkt de meest voor de hand liggende oplossing: hogere looneisen stellen. In Duitsland eiste de metaalvakbond recent zes procent per jaar, en kreeg na massale stakingen 4,3 procent. De Duitse metaalwerknemers krijgen bovendien het recht om hun werkweek tijdelijk terug te brengen naar 28 uur en later weer meer te gaan werken. In Nederland durven de bonden weliswaar meer te vragen dan een paar jaar geleden, maar in vergelijking met Duitsland is het nog zeer gematigd. De fnv heeft dit jaar een centrale looneis van 3,5 procent, met daarin een ‘bodem’ van minimaal duizend euro bruto-loonstijging per jaar voor laagbetaalden. Het cnv bepaalt de looneis per sector.
‘Bij een deel van de bond heerst nog steeds het idee dat hoge looneisen slecht zouden zijn voor de economie of de werkgelegenheid’, verklaart historicus Sjaak van der Velden de jarenlange gematigde opstelling. Van der Velden schreef Loonstrijd en loonontwikkeling in Nederland (2016) over de loonpolitiek sinds 1945. Ook de angst om niet helemaal binnen te halen wat je gevraagd hebt en dan als ‘verliezer’ te boek te staan, speelt een rol. Van der Velden: ‘Maar als je het niet vraagt, krijg je het natuurlijk nooit.’ Van der Velden, zelf lang werkzaam in onder meer de bouw en in de horeca, berekende dat de achterstand die werknemers in de afgelopen jaren hebben opgelopen alleen in te halen is bij een looneis van pakweg zes procent per jaar, en dat jarenlang. ‘Je moet daarbij natuurlijk beginnen in de sectoren waar je als bonden sterk staat. Dan volgen de andere sectoren vaak vanzelf.’
Maar ook binnen de factor arbeid moet de buit eerlijker verdeeld worden, stelt Monique Kremer van de wrr. Kremer: ‘De onvrede van mensen gaat niet alleen over hoge winsten versus de beloning van werkenden, maar ook over de ongelijke beloning van werkenden onderling. En over de aard van het werk. Wie de onvrede wil bestrijden, zal ook daar wat aan moeten doen.’ Het is een interessante discussie voor de vakbeweging: misschien wordt het tijd om loonsverhoging in euro’s te eisen, in plaats van in procenten. Want ook als je een loonstijging van 3,5 procent binnenhaalt, wordt de kloof tussen veel- en weinig-verdieners binnen een bedrijf groter, niet kleiner.
Bij het overgrote deel van de elf genoemde oplossingsrichtingen is de politiek aan zet. Een paar ervan, zoals de besteding van het pensioengeld en het harder onderhandelen, liggen vooral op het bord van de vakbeweging. De elf oplossingsrichtingen kunnen er niet alleen voor zorgen dat werkenden en uitkeringsgerechtigden weer een eerlijker deel van de welvaart krijgen, maar zijn ook goed voor een houdbaarder economie. De Nederlandse economie is voor twee derde afhankelijk van de binnenlandse vraag, en dus van koopkracht en dus van lonen. Als de koopkracht toeneemt wordt het weer lucratief om te investeren in echte productie. De huidige besteding van kapitaal leidt tot zeepbellen, tot kostenopdrijving (woningen, vastgoed) en tot wereldwijde instabiliteit.
Juist daarom zou het eigenlijk niet meer dan logisch zijn als de scheve verdeling tussen arbeid en kapitaal hét thema wordt in de volgende bijeenkomst van Davos, de verzameling van de top van het bedrijfsleven, suggereert Ewald Engelen. ‘Het zou geweldig zijn als daar een paar ceo’s opstaan en zeggen: zo gaat het niet langer, we moeten het anders gaan doen.’ Niet dat daarmee de wereld meteen verandert (vorig jaar was ongelijkheid het thema van Davos en de ongelijkheid neemt vooralsnog nog steeds toe), maar het zou een sterk signaal zijn. Voorzitter Maurice Limmen van het cnv hoopt het met hem, maar ziet het nog niet gebeuren: ‘Het zou natuurlijk prachtig zijn, maar ik denk toch dat er pas iets verandert als het gaat broeien op de werkvloer, als mensen laten zien dat ze het gewoon niet meer pikken.’
Illustratie: Kamagurka.