Voor als het opnieuw mis gaat

9 januari 2019

Mirjam de Rijk

Gepubliceerd in De Groene Amsterdammer van 9 januari 2019

Volgens ingewijden volgt na de crisis van 2008 aanstonds een nieuwe. Anders dan toen zijn we nu wel voorbereid en kunnen we ons dus vooraf wapenen. Hieronder alvast veertien strategieën.

‘Stormwolken pakken zich samen’, waarschuwde het Internationaal Monetair Fonds vorige maand. Ook investeringsbank JP Morgan en de voormalige president van de Europese Centrale Bank Jean-Claude Trichet waarschuwden dat een volgende crisis zomaar kan uitbreken.

Wat te doen als dat werkelijk gebeurt? Natuurlijk hangt het antwoord mede af van de aard van een volgende crisis: begint het met omvallende (schaduw)banken, met een handelscrisis, met een omvallend land, instortende beurzen, of met iets wat nu nog niet te bedenken is? Maar wat de aanleiding ook is, veel gevolgen zijn te voorspellen: stijgende werkloosheid, hoge kosten voor de overheid, dalende belastinginkomsten, opdrogende investeringen. Hoe daar verstandig op te reageren, hoe de ‘gevolgschade’ zo veel mogelijk te voorkomen?

De prijs van de crisis van 2008 werd betaald door burgers: de lonen werden jarenlang bevroren of daalden zelfs, de werkloosheid liep hard op, de belastingen gingen omhoog, er werd bezuinigd op publieke voorzieningen. De belastingen voor bedrijven daarentegen werden juist verlaagd. Vastgoedbeleggers verdienden goud geld dankzij de geldverruiming van de Europese bank, banken werden met overheidsgeld gered. Deze combinatie – mensen die de prijs betalen terwijl de veroorzakers en degenen met het grote geld de dans ontspringen – wakkerde het populisme aan. De reactie op de vorige crisis is dus geen aantrekkelijk recept voor een volgende keer. Hoe zou het anders kunnen?

In 2008 zag vrijwel niemand de crisis aankomen. Er moest onmiddellijk geïmproviseerd worden. Dat hoeft een volgende keer niet. Bovendien is het politieke tij veranderd: toen waaide er een straffe neoliberale wind door het Westen, nu ligt datzelfde neoliberalisme onder vuur. Dat biedt kansen om het deze keer anders te doen. De twintig mensen die zich voor dit verhaal lieten interviewen, deden dat vaak met frisse tegenzin. ‘We moeten een volgende crisis voorkomen, dan hoef je hem niet te bestrijden’, klonk het steevast. Maar ze waren het er ook mee eens dat er weinig is wat op voorkomen wijst. En dus gingen ze toch akkoord met een gesprek. Onderstaand veertien tips voor als het mis gaat.

1. Toch weer de banken redden

Zuur maar waar: ja, de banken zullen opnieuw gered moeten worden. De buffers die ze na de vorige crisis hebben moeten aanleggen, zowel individueel als via gezamenlijke fondsen, zijn bij lange na niet toereikend. En laten omvallen is geen optie, aangezien het hele betalingssysteem en vrijwel al het spaargeld afhankelijk is van banken. ‘Er wordt nu stoer gezegd dat de banken hun eigen broek op moeten houden, maar als het erop aankomt springt een regering altijd bij’, zegt Bernard ter Haar. Ter Haar, nu directeur-generaal op het ministerie van Sociale Zaken, was bij de crisis van 2008 als hoge ambtenaar op het ministerie van Financiën een van de architecten van de redding van de banken. Wat hem betreft maakt de regering zelfs op voorhand duidelijk dat ze de boel ook de volgende keer zal redden. ‘Niks zo funest als onzekerheid en paniek. Het kan maar beter van begin af aan duidelijk zijn dat je de banken niet laat omvallen.’ Om roekeloosheid en luiheid te voorkomen moet wel meteen duidelijk gemaakt worden dat in zo’n geval de kosten verhaald worden op de financiers van de bank én dat de leiding het veld moet ruimen, stelt Ter Haar.

En zorg dat die geredde banken vervolgens niet weer naar de beurs gaan, zegt Rens van Tilburg, directeur van het Sustainable Finance Lab (SFL), een netwerk van kritische economen en bankmensen. Hij verbaast zich er nog steeds over dat dit na de crisis van 2008 gewoon weer gebeurde. ‘Die banken waren nota bene nog maar een jaar of tien volledig privaat, en toen liep het al mis. Best gek dat dit model meteen dan toch weer is omarmd.’ Ieder land zou minstens één bank in staatshanden moeten hebben, vindt het SFL. De andere banken kunnen coöperatief worden, zoals de Rabobank ooit was, of aandeelhouders hebben zonder stemrecht, zoals de Triodos. Maar niet meer beursgenoteerd.

De enige manier om te voorkomen dat banken een volgende keer wederom gered moeten worden is het opzetten van een publiek betalingssysteem, onafhankelijk van commerciële banken. Het SFL stelt voor dat mensen allemaal, naast hun ‘gewone’ bankrekening, ook een rekening krijgen bij bijvoorbeeld De Nederlandsche Bank of de Europese Centrale Bank. In geval van nood kan daar geld naar overgeheveld worden en kunnen via die rekeningen betalingen gedaan blijven worden. Als de Volksbank in overheidshanden blijft zou deze ook die rol kunnen vervullen. Is er eenmaal zo’n infrastructuur, dan kunnen commerciële banken failliet gaan zonder dat het betaalverkeer in elkaar stort en hoeven commerciële banken niet meer met publiek geld gered te worden.

2. De werkgelegenheid op peil houden én Nederland verbeteren met publieke investeringen

In een crisis worden bedrijven terughoudend met investeringen en ook burgers houden de hand op de knip. Om te voorkomen dat de economie in een spiraal naar beneden raakt, is het aan de overheid om te blijven investeren. Dat is goed voor de werkgelegenheid, goed voor de koopkracht, en er is veel nuttigs te doen: het energiezuinig maken van woningen, grootschalige duurzame energie, wijken opknappen, infrastructuur up-to-date maken, nieuwe woningen bouwen. Dan moeten er op het moment van crisis wel concrete plannen klaar liggen die direct uitvoerbaar zijn. Een extra reden om het klimaatakkoord als de wiedeweerga te concretiseren.

Maar dan moet de overheid wel geld durven uitgeven. In een crisis hebben overheden vaak de omgekeerde neiging: afknijpen. Ook worden overheidsinvesteringen vaak afhankelijk gemaakt van particuliere investeringen: wij betalen pas als het bedrijfsleven ook investeert. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor het Junckerfonds, het geld dat de Europese Commissie de afgelopen jaren beschikbaar stelde om de economie in Europa te stimuleren. Met 21 miljard aan Europees geld wilden Commissie-voorzitter Jean-Claude Juncker en de zijnen driehonderd miljard aan particuliere investeringen uitlokken. Dat werkt niet, en al helemaal niet in crisistijd. De overheid zal zelf verantwoordelijkheid moeten nemen.

Een deel van de investeringen kan prima door semipublieke instellingen zoals de woningcorporaties gedaan worden, mits zij er de ruimte voor krijgen. Tijdens de vorige crisis gebeurde echter precies het omgekeerde. De corporaties werden aan banden gelegd door hun taken sterk te verminderen en door het invoeren van een verhuurdersheffing. Dat zorgde ervoor dat in een tijd dat de particuliere bouw stilviel ook de bouw door corporaties vrijwel stopte. Waardoor al met al zeventigduizend mensen in de bouw hun baan verloren.

3. De werkgelegenheid op peil houden met tijdelijke arbeidsduurverkorting

Crisis betekent vrijwel per definitie oplopende werkloosheid. Een regeling voor deeltijd-WW kan ervoor zorgen dat mensen toch hun baan behouden: ze blijven in dienst maar werken minder uren en krijgen voor de niet gewerkte uren een uitkering. Duitsland kent een permanente regeling voor deeltijd-WW: bedrijven waar het tijdelijk slecht mee gaat, kunnen er gebruik van maken mits de ondernemingsraad akkoord is. In ‘normale’ economische tijden duurt die deeltijd-WW maximaal een half jaar, maar bij de crisis van 2008 konden mensen twee jaar deeltijd-WW krijgen. In mei 2009 zaten er in Duitsland meer dan een miljoen mensen in de regeling. Een groot voordeel voor werkgevers is dat ze hun goede mensen niet kwijtraken.

In Nederland werd eind 2008 tijdelijk een vorm van deeltijd-WW ingesteld, maar het budget was na een half jaar al op, waarna er nog twee jaar lang een regeling in uitgeklede vorm kwam. Toen de werkloosheid in 2012 hard opliep bestond de deeltijd-WW al niet meer. Een politieke keuze: het kabinet van VVD/CDA was duidelijk minder enthousiast over de regeling dan het kabinet-Balkenende/Bos. In totaal hebben in Nederland slechts 77.000 mensen een deeltijd-WW-uitkering gehad. Terwijl de regeling volgens werkgevers en vakbonden van groot belang was. In de evaluatie ervan zei een derde van de werkgevers dat ze zonder deeltijd-WW de crisis niet overleefd zouden hebben. Driekwart van de deelnemende werkgevers meldt in de evaluatie dat ze anders meer mensen zouden hebben ontslagen. Volgens econoom Aldert Boonen, indertijd lid van het crisisteam van vakbond FNV, werkt het positieve effect van de deeltijd-WW in sommige bedrijven zelfs nu nog door. ‘Neem autofabriek VDL NedCar, die een beroep deed op de regeling. Dat het nu zo goed gaat met dit bedrijf is omdat ze toen hun mensen konden vasthouden. De deskundigheid ging niet verloren.’ Een van de eerste dingen die bij een volgende crisis zou moeten gebeuren is wat hem betreft het opnieuw instellen én volhouden van deeltijd-WW.

4. De sociale zekerheid uitbreiden

Hoe slechter de economische situatie, hoe belangrijker een goed vangnet om ervoor te zorgen dat mensen niet helemaal door de bodem zakken. In economische termen is sociale zekerheid een van de ‘automatische stabilisatoren’: de koopkracht blijft enigszins op peil, wat goed is voor bedrijven. De huidige sociale zekerheid is echter een stuk uitgekleed in vergelijking met 2008. De maximale duur van de werkloosheidsuitkering is verminderd (van maximaal 38 naar 24 maanden, soms per CAO wel uitgebreid), mensen tot 27 jaar hebben minder snel recht op bijstand en ouderen moeten tegenwoordig eerst hun huis ‘opeten’ voordat ze recht hebben op bijstand. Tegelijkertijd is het aantal zzp’ers flink toegenomen. Zij hebben geen recht op WW of geld bij ziekte en arbeidsongeschiktheid. Broodfondsen, waarbij zzp’ers elkaar financieel ondersteunen, helpen in geval van crisis niet want dan zit iedereen in zwaar weer. Bij een volgende crisis zullen veel mensen in armoede vervallen.

Om dat te voorkomen én de sociale zekerheid als economische stabilisator te laten werken zou het stelsel uitgebreid moeten worden. Regeringen hebben vaak de omgekeerde neiging: zodra het aantal uitkeringen stijgt, ontstaat de drang te gaan bezuinigen. Uit onderzoek van de Universiteit van Amsterdam blijkt dat een grote meerderheid van de Nederlanders er voor is dat werklozen in heel Europa in crisistijd een uitkering krijgen van zeventig procent van het laatst verdiende loon.

De zorg voor zzp’ers wordt nog wel een ethische dobber voor zowel het kabinet als de vakbonden. Een deel van de zzp’ers heeft immers een vaste baan vaarwel gezegd omdat ze in de huidige hoogconjunctuur als zzp’er meer kunnen verdienen. Wat doe je als straks blijkt dat ze niet gespaard hebben voor slechte tijden?

Werkgevers, werknemers en onderwijsinstellingen praten op dit moment binnen de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) al over wat er moet gebeuren als er een volgende economische crisis plaatsvindt, vertelt Ton Heerts, voorzitter van de branchevereniging van mbo-scholen. Wat hem betreft moeten de regels voor de sociale zekerheid dan zo aangepast worden dat mensen uitgebreid scholing kunnen volgen, zowel binnen de WW als binnen de bijstand. Heerts: ‘Er is altijd de neiging om mensen zo snel mogelijk aan het werk te krijgen, maar als er weinig werk is kun je er maar beter voor zorgen dat mensen zich scholen. Op termijn is dat veel beter voor de economie.’

5. Eerlijk de kas bijvullen: een tijdelijke vermogensheffing

Voor alle extra uitgaven in crisistijd is veel geld nodig. Toen Nederland na de Tweede Wereldoorlog weer opgebouwd moest worden werd dat deels gefinancierd met een extra heffing op vermogen: wie veel bezit had, droeg daar afhankelijk van het totale vermogen vier tot twintig procent van af aan de staat. De eenmalige heffing bracht een miljard gulden op, terwijl het bruto binnenlands product (bbp) op dat moment dertien miljard gulden was. Een vermogensbelasting van een veel kleinere orde dan destijds zou bij een volgende crisis miljarden kunnen opbrengen ten bate van crisisbestrijding. Na de crisis van 2008 gebeurde overigens precies het omgekeerde: niet de vermogensbelasting werd verhoogd maar de belastingen voor middeninkomens.

Nederland kent meer dan 112.000 miljonairs. Hierbij zijn de eigen woningen niet meegerekend als vermogen. Deze 112.000 miljonairs bezaten in 2016 (nieuwe cijfers zijn er niet) 740 miljard euro. Als het eigen huis én het eerste miljoen aan vermogen worden vrijgesteld van een extra vermogensheffing brengt een vermogensbelasting van één procent al ruim zes miljard euro op. Een vermogensbelasting ligt in crisistijd meer voor de hand dan een verhoging van de huidige vermogensrendementsheffing, omdat het rendement op vermogen in economisch slechte tijden laag of zelfs negatief is.

6. Eerlijk de kas bijvullen: een progressieve winstbelasting

Het is een goed bewaard geheim dat de bedrijfswinsten nauwelijks geleden hebben onder de vorige crisis. Zeker, er waren bedrijven die het hoofd nauwelijks boven water hielden of zelfs failliet gingen. Maar de totale winst van bedrijven bleef keurig op peil, afgezien van een kleine dip in 2009. Toch had de regering geen enkele neiging het bedrijfsleven te laten meebetalen aan de kosten van de crisis. Sterker nog, in 2008 werd de vennootschapsbelasting verlaagd, de middeninkomens betaalden de rekening. Bij een volgende crisis kan dat anders. Bijvoorbeeld door een solidariteitsheffing op te leggen aan bedrijven die veel winst maken. Een progressieve winstbelasting die oploopt naarmate de winst hoger is, kan miljarden in het laatje brengen zonder economische schade te berokkenen of het midden- en kleinbedrijf dwars te zitten. Bedrijven zullen tegenwerpen dat dit hun investeringsmogelijkheden vermindert, maar dat is eenvoudig te ondervangen door een investeringsaftrek: de winstbelasting geldt alleen over de winst die niet geïnvesteerd wordt. Bovendien wordt gemiddeld genomen maar een derde van de winst gebruikt voor investeringen. Van de 220 miljard winst die bedrijven jaarlijks maken, wordt slechts 76 miljard geïnvesteerd en vijftien miljard afgedragen aan belasting. De rest, zo’n 130 miljard, is voor de aandeelhouders en andere kapitaalverschaffers. (Deze cijfers gaan over de niet-financiële vennootschappen en zijn het gemiddelde van de afgelopen vijf jaar.)

Een extra winstbelasting genereert geld voor de publieke zaak én zorgt ervoor dat overtollig kapitaal in de reële economie terechtkomt in plaats van gebruikt te worden voor het opkopen van de eigen aandelen of als ‘oorlogspot’ voor bedrijfsovernames.

7. Niet schrikken van een tekort, niet bezuinigen

Ondanks alle bovenstaande maatregelen zal in een crisis het begrotingstekort toenemen. Het is dan de kunst om, anders dan de kabinetten tijdens de vorige crisis, niet te schrikken van een oplopend tekort. Na 2008 sloegen de opeenvolgende kabinetten hard aan het bezuinigen om het begrotingsgat te dichten en de staatsschuld te verkleinen. Dat heeft Nederland zeker vijf procent aan economische groei gekost, berekende het Centraal Planbureau in 2016. Zonder die bezuinigingen was het bbp nu 35 miljard hoger geweest. In sommige terugblikken ter ere van tien jaar crisis werd gesuggereerd dat de bezuinigingen een keuze waren van het rechtse kabinet dat in 2010 aantrad (VVD/CDA, met gedoogsteun van de PVV). Echter, al in de herfst van 2009 kondigde het kabinet-Balkenende/Bos (CDA/PVDA/CU) aan flink te gaan bezuinigen om het begrotingstekort weg te werken, en ook het kabinet-Rutte/Asscher dat in 2012 aantrad kortte hard.

Door opeenvolgende kabinetten werd zo’n vijftig miljard euro structureel bezuinigd. De pijnlijke conclusie van de Rekenkamer in 2016: de bezuinigingen waren bedoeld om de overheidsfinanciën op orde te brengen, maar de kans is groot dat de bezuinigingen daar geen positief effect op hebben gehad. In de woorden van de Rekenkamer: het is niet te zeggen of het begrotingstekort dankzij of ondanks de bezuinigingen gedaald is. Want minder economische groei betekent ook minder overheidsinkomsten. Bovendien leiden bezuinigingen tot een waterbedeffect: elders nemen de kosten toe. Van de vijftig miljard aan bezuinigingen kwam overigens slechts zeven miljard ten laste van het bedrijfsleven. De Rekenkamer raadde het kabinet aan om alsnog de bezuinigingen goed te evalueren om ‘te weten wat wijs beleid is in moeilijke tijden’. Toenmalig minister van Financiën Jeroen Dijsselbloem liet echter weten een dergelijke evaluatie niet nodig te vinden.

Inmiddels zijn de meeste economen het erover eens dat je in tijden van crisis juist niet moet bezuinigen. Is er eenmaal weer economische groei, dan nemen de staatsschuld en het begrotingstekort vanzelf snel af. Wie met de kennis van nu terugkijkt, vraagt zich af waarom er niet heviger geprotesteerd is tegen de bezuinigingen en andere crisismaatregelen. Een van de redenen is dat de FNV, die in 2008 in eerste instantie uiterst alert reageerde op de crisis (door onder meer pijlsnel de deeltijd-WW te helpen optuigen), kort daarna verstrikt raakte in het interne pensioendebat.

Bovendien voelden de bonden zich, zeker vanaf 2012, verantwoordelijk voor de politieke stabiliteit, zegt toenmalig FNV-voorzitter Ton Heerts. De kabinetten daarvoor hadden kort gezeten: begin 2010 viel het kabinet-Balkenende/Bos, de opvolgers van VVD/CDA hielden het slechts anderhalf jaar vol. ‘Toen eind 2012 het kabinet-Rutte/Asscher aantrad hebben we in het belang van de polder van begin af aan beloofd – Rutte, Asscher, Wientjes en ik – om elkaar vast te houden. Nieuwe verkiezingen moesten voorkomen worden.’

8. Europese begrotingsregels aanpassen

Om het begrotingstekort en de staatsschuld in crisistijd te mogen laten oplopen zullen de Europese regels aangepast moeten worden. Van Europa mag het begrotingstekort niet hoger zijn dan drie procent en de staatsschuld niet hoger dan zestig procent van het bbp. In 2008 ging de Europese Unie in eerste instantie enigszins gematigd om met die regels, maar al gauw ging Europa (Duitsland en Nederland voorop) er hard in: ondanks de crisis moest en zou er bezuinigd worden. Volgens sommigen vooral om Griekenland een lesje te leren en daarmee een voorbeeld te stellen voor andere zuidelijke landen, volgens anderen uit angst dat financiële instellingen anders moeilijk gingen doen, of gewoon om ideologische redenen: hoe kleiner de overheid, hoe beter.

Te hopen is dat de EU bij een volgende crisis snel de begrotingsregels aanpast, want in tijden van crisis biedt een begrotingstekort van drie procent geen enkel soelaas. Ter illustratie: eind 2009 had Nederland al een begrotingstekort van ruim vijf procent, terwijl er een jaar ervoor nog een begrotingsoverschot was. Zo snel kan het gaan. De staatsschuld, in 2008 nog extreem laag (44 procent van het bbp) overschreed in 2011 al de Europese norm. Worden de Europese begrotingsregels niet aangepast, dan zit er niks anders op dan statelijke ongehoorzaamheid.

9. Eurobonds

De tweede crisis-oplossing die uit Europa moet komen heet eurobonds: landen lenen geen geld op de ‘gewone’ geldmarkt, maar van de Europese Centrale Bank, waarbij landen in feite garant staan voor elkaar. Als staatsschulden oplopen gooit de private geldmarkt maar al te graag de rente voor staten omhoog. Daardoor loopt de staatsschuld verder op en ontstaat een eindeloze negatieve spiraal. Eurobonds voorkomen dat, want de ECB kan de rente in de hand houden. Ook de ECB zal voor verschillende landen verschillende tarieven rekenen, maar veel gereguleerder dan op de markt. Topambtenaar Bernard ter Haar is groot voorstander van eurobonds, ook ter voorkoming van een crisis. ‘Als je de rentevorming aan de markt overlaat geef je financiële markten de macht om landen af te straffen. Bij Italië kunnen eurobonds het verschil zijn tussen wel en niet omvallen.’

Eurobonds betekenen voor landen als Nederland en Duitsland wel een iets hogere rente. Maar een stelsel zonder eurobonds kan ook duur uitpakken, stelt politiek econoom David Bokhorst van de Universiteit van Amsterdam. Want uiteindelijk treft een financiële of economische crisis die elders begint Nederland ook. Al was het maar omdat Nederlandse banken via Franse banken in Italiaanse banken zitten.

10. Een bank die krediet blijft verlenen

Een van de grote problemen tijdens de vorige crisis was dat banken van schrik geen geld meer uitleenden. Doordat bedrijven gewend zijn om veel met leningen te financieren, ook hun ‘gewone’ uitgaven, had het opdrogen van de kredietverlening enorme gevolgen. Een bedrijf als NedCar merkte in 2008 bijvoorbeeld dat verkochte vrachtwagens weer afbesteld werden omdat de klanten geen krediet meer kregen. Met gevolgen voor NedCar én voor alle bedrijven die op dat moment eigenlijk een nieuwe vrachtwagen nodig hadden.

Sommige bedrijven realiseren zich sindsdien hopelijk dat het beter is om dit soort kosten überhaupt niet met leningen te financieren maar met eigen vermogen. Maar gemiddeld genomen zijn bedrijven tegenwoordig nog afhankelijker van leningen dan in 2008: de totale schuld van bedrijven is inmiddels hoger dan kort voor de vorige crisis. Een plotselinge opdroging van de kredietverlening is funest. Maar hoe zorg je ervoor dat banken en andere geldverstrekkers leningen blijven geven? Het zou helpen als er een bank was met een sterk gevoel voor het publieke belang. Duitsland had bij de crisis van 2008 de mazzel dat er na de hereniging met Oost-Duitsland weer publieke investeringsbanken waren opgericht; die banken bleven ondanks de crisis kredieten verstrekken.

Dergelijke banken had Nederland in 2008 niet en heeft Nederland ook nu niet. De enige Nederlandse bank die op dit moment in staatshanden is, de Volksbank, is zich aan het voorbereiden op een beursgang. Bovendien doet de Volksbank vrijwel niet aan bedrijfsleningen. Het net beginnende investeringsfonds Invest NL kan gezien het kleine startkapitaal ook weinig betekenen en is ook niet voor dergelijke kredieten bedoeld. De enige oplossing lijkt dan ook dat de overheid of de Europese Centrale Bank bij een volgende crisis de banken eenvoudigweg dwingt om kredieten te blijven verlenen. Bijvoorbeeld door het als voorwaarde te stellen om in aanmerking te komen voor overheidssteun.

11. Groene geldverruiming door de ECB

De 2600 miljard die de Europese Centrale Bank de afgelopen jaren in de financiële markten pompte leidden tot vastgoed- en aandelenbubbels en kwamen niet ten goede van de werkelijke economie. Bij een volgende crisis zou het helpen als de discussie niet gaat over wel of niet stimuleren door de ECB, maar over de vorm waarin de ECB stimuleert. Een van de manieren om ervoor te zorgen dat het geld daadwerkelijk de economie versterkt is wat sommigen green quantitative easing noemen (groene geldverruiming). De ECB verstrekt dan grootschalig geld aan de Europese investeringsbank, die met dat geld de investeringen pleegt die nodig zijn voor de energietransitie. Waarbij de Europese investeringsbank zelf het initiatief neemt en niet afwacht of bedrijven met investeringsplannen komen, want dat valt zelfs tijdens hoogconjunctuur al tegen, laat staan in crisistijd.

De afgelopen jaren werd als alternatief voor de Draghi-methode ook ‘helikoptergeld’ geopperd, oftewel het rechtstreeks uitdelen van geld aan mensen. Het voordeel van groene geldverruiming ten opzichte van helikoptergeld is echter dat je zeker weet dat het geld daadwerkelijk wordt uitgegeven en dat je er een groenere energie-infrastructuur voor terug krijgt.

12. Laat anderen de crisis niet misbruiken

Regeringen grijpen een crisis graag aan om te doen wat ze al lang wilden maar waar voordien geen draagvlak voor was. Partijen die zich al heel lang ergerden aan de uitgebreide inspraakmogelijkheden bij infrastructurele plannen grepen de vorige crisis aan om daar in één klap van af te komen. De Crisis- en herstelwet werd in de markt gezet als grote aanjager van werkgelegenheid in crisistijd en kleedde de inspraak van bewoners en milieuorganisaties grotendeels uit. Snelwegen, vliegvelden (Lelystad), grote mestvergistingsinstallaties: het moest allemaal snel aangelegd kunnen worden om de crisis te bestrijden. Het verzet van milieuorganisaties werd beperkt door hun voor te houden dat ook windmolens eerder gebouwd zouden kunnen worden. De Crisis- en herstelwet van 2010 was eerst tijdelijk maar werd drie jaar later permanent. Want ook dat is een les van de crisis: tijdelijke maatregelen zijn vaak een opmaat voor permanente maatregelen. Bij een volgende crisis is het zaak ervoor te zorgen dat de crisis niet misbruikt wordt.

13. Laat je niet afleiden door een nieuw Griekenland

Rond 2010 zorgde het conflict tussen de eurogroep en Griekenland voor een enorme omslag in de framing van de crisis. Toen Griekenland het epicentrum van de crisis werd, waren plotseling niet langer de banken en de financialisering van de economie de schuldigen, maar geld verbrassende overheden. En was de oplossing niet langer het aan banden leggen van de financiële industrie, maar moest de oplossing komen van overheidsbezuinigingen.

Bij een volgende crisis zal het een hele kunst worden om niet opnieuw te gaan geloven dat het allemaal de schuld is van een dom land, Italië bijvoorbeeld. Italië is met de hoge staatsschuld en de eigenwijze regering de ideale zondebok. Hoe onverstandig het beleid van dat land misschien ook is (niet vanwege het laten oplopen van de staatsschuld, maar vanwege het gebrek aan goede plannen voor de besteding van het geld), Italië is niet de oorzaak van een volgende crisis. Hoogstens een druppel die de emmer doet overlopen. Wie zich laat afleiden door zondebokken, komt niet toe aan het aanpakken van de werkelijke oorzaken.

14. De crisis aangrijpen om de oorzaken aan te pakken

Het enige goede aan een volgende crisis zou kunnen zijn dat er urgentie ontstaat om de oorzaken van de crisis aan te pakken: de schuldgedrevenheid van de economie, de ongebreidelde vrijheid van de financiële sector, aandeelhouders die bedrijven de verkeerde kant op sturen, banken die te weinig buffers hebben. Het aanpakken van de oorzaken betekent het omvormen van de banken tot publieke dienstverleners, strenge regels voor de financiële industrie, het inperken van de macht van aandeelhouders, omvorming van de pensioenfondsen tot maatschappelijk verantwoorde investeerders in plaats van handelaren in financiële lucht, een andere vormgeving van de Europese samenwerking. Fundamentele aanpassingen waar het de vorige keer niet van gekomen is, onder meer doordat er kort na aanvang van de crisis vrijwel geen aandacht meer was voor deze onderliggende oorzaken.

Veertien tips waar er vast nog een paar aan toe te voegen zijn. Nu vrijwel elk gezaghebbend instituut waarschuwt dat een volgende crisis vrij waarschijnlijk is, en er tegelijk zo weinig gebeurt om een dergelijke crisis te voorkomen, kan het geen kwaad om op z’n minst te beginnen met nadenken over wat te doen als het zou gebeuren.