Het gapende gat in onze portemonnee

21 september 2022

Mirjam de Rijk

Het was op een maandagmiddag eind mei. Ik had net mijn column ingeleverd over de bedrijfswinsten die ondanks corona in 2021 alweer tien procent hoger waren dan in 2019. Op zoek naar waar al dat geld eigenlijk terechtkomt, herlas ik die middag Inkomen verdeeld, een onderzoek van de Universiteit Leiden en het CBS, dat vorig jaar verscheen. In mijn herinnering ging die studie over hoe het nationaal inkomen, oftewel dat wat we met z’n allen in Nederland in een jaar verdienen, verdeeld is. Die herinnering bleek niet helemaal te kloppen. De onderzoekers van Inkomen verdeeld keken slechts naar het deel dat bij huishoudens terechtkomt, en hoe dat geld over de huishoudens wordt verdeeld. Op zich interessant, maar mij viel iets anders op. Namelijk hoe weinig er van alles wat we met elkaar verdienen überhaupt bij huishoudens belandt. Van het totale netto nationaal inkomen van 680 miljard euro (in 2019) komt slechts 358 miljard bij huishoudens terecht. Is dat niet opvallend weinig? Want let op, in die 358 miljard zit ook het inkomen uit vermogen: aandeelhouders en renteniers behoren immers ook tot een huishouden. Dat is namelijk wat de onderzoekers deden: álles wat huishoudens ontvangen bij elkaar optellen (loon, zzp-inkomen, uitkeringen, toeslagen, pensioenen, inkomen uit vermogen zoals dividend) en daarvan dan alle belastingen en premies weer aftrekken. Al met al is er dan 358 miljard voor huishoudens. Terwijl we dat jaar met z’n allen in Nederland 680 miljard verdienden.

Waar blijft de rest? Die vraag hield me een behoorlijke tijd van de straat. De verdeling van de welvaart is altijd relevant, maar nóg relevanter nu er aan alle kanten gaten vallen: miljoenen mensen die mogelijk hun rekeningen niet kunnen betalen; grote bedragen die nodig zijn voor de landbouw- en klimaatplannen; de zorgkosten die gaan toenemen. Is er misschien ergens geld te vinden?

Een deel was natuurlijk snel verklaard: de overheid. Die krijgt 150 miljard. De totale overheidsbegroting is een stuk hoger, maar een belangrijk deel daarvan komt als salaris (zorgmedewerkers, leerkrachten, ambtenaren) of via de sociale zekerheid bij huishoudens terecht, dus die zit al in de eerdergenoemde 358 miljard. Blijft over: 150 miljard voor de overheid, staat in het jaarverslag van de rijksoverheid uit 2019. Daarmee is ongeveer driekwart van het nationaal inkomen terecht. Maar de rest, waar blijft die?

Zou dit dan misschien het dividend zijn dat naar buitenlandse aandeelhouders gaat? Dat was ook waar de economen aan dachten die ik sprak: dat geld gaat vast naar de buitenlandse aandeelhouders. Die zijn immers geen onderdeel van Nederlandse huishoudens. Wellicht zou dat het gat verklaren? Dat blijkt echter niet zo te zijn. Bedrijven keren jaarlijks weliswaar veel geld uit aan buitenlandse
aandeelhouders – in 2019 ging het om 141 miljard euro (!) – maar dat staat hier los van. Want dat geld maakt überhaupt geen deel uit van het nationaal inkomen.

Buitenlandse aandeelhouders

In 2019 keerden Nederlandse bedrijven 210 miljard euro aan dividend uit. Van die 210 miljard kwam 16,7 miljard terecht bij Nederlandse huishoudens en 2,8 miljard bij de overheid, die immers ook aandelen heeft (in bijvoorbeeld Schiphol en KLM). Het grootste deel van de 210 miljard ging naar buitenlandse aandeelhouders (141 miljard). Ook keren bedrijven dividend uit aan elkaar.

Bedrijven in Nederland krijgen echter ook dividend uit het buitenland, van hun buitenlandse dochterbedrijven. En aangezien bij de berekening van het nationaal inkomen deze twee bedragen (het dividend naar het buitenland en het dividend uit het buitenland) gesaldeerd worden, stroomt er netto geen inkomen van Nederland naar het buitenland. Daarmee zijn buitenlandse aandeelhouders geen antwoord op de vraag waar de rest van ons nationaal inkomen blijft. Dat er zoveel dividend in en uit Nederland stroomt, heeft veel te maken met brievenbusfirma’s of ‘doorstroombedrijven’, opgericht om via Nederland belasting te ontwijken. Daar valt veel over te zeggen, maar het verklaart niet waar een deel van het nationaal inkomen blijft.

Of er in deze tijd van kelderende koopkracht nog ergens geld te vinden is?
Ja, dat is er!

Maar als het geld niet bij de huishoudens, niet bij de overheid en niet bij de aandeelhouders terechtkomt, waar dan wel? Het korte antwoord is: eerst bij bedrijven, en vervolgens toch bij aandeelhouders, zowel binnen als buiten Nederland. Maar met een omweg. Op zo’n manier dat het niet als inkomen telt en er dus ook geen inkomstenbelasting over wordt betaald. En het ook niet meetelt in onderzoek naar inkomensverschillen. In 2019 ging het om zo’n 130 miljard euro, in de jaren ervóór om soortgelijke bedragen. Die 130 miljard komt dus boven op het geld dat als dividend naar aandeelhouders gaat, de eerdergenoemde 210 miljard.

De route richting aandeelhouders is als volgt. In eerste instantie komt het geld in de spaarpot van de bedrijven. Vervolgens wordt het gebruikt voor het opkopen van eigen aandelen, het opkopen van andere bedrijven, of het wordt eenvoudig toegevoegd aan de reserves van het bedrijf. Zo komt het alsnog bij de aandeelhouders terecht, maar in de vorm van (onbelaste) waardestijging van het vermogen, niet als (belast) inkomen. ‘Er is in dit land een heel leger aan fiscalisten getraind om te zorgen dat het allemaal niet als inkomen meetelt of op een manier dat er veel minder belasting over wordt betaald’, reageert Koen Caminada, hoogleraar economie en mede-auteur van Inkomen verdeeld. ‘Iedereen voelt natuurlijk aan dat mensen er wel degelijk rijker van worden, maar meetellen als wettelijk inkomen doet het niet.’

Maar, klinkt het dan af en toe, die aandeelhouders, dat zijn toch de pensioenfondsen, dus in feite gaat het dan toch om ‘wij met z’n allen’? Die vlieger gaat niet op. Want pensioenfondsen vormen maar een klein deel van de aandeelhouders, zowel in Nederland als daarbuiten. Een deel van het nationaal inkomen komt wel terecht bij pensioenfondsen, want ook zij voegen winst toe aan hun reserves, maar dat bedrag (in 2019 ging het om zo’n 27 miljard) is er bij die 130 miljard al af.

Het eerste deel van de zoektocht is daarmee volbracht. 130 miljard euro, een vijfde van het nationaal inkomen, blijft steken in bedrijven. En dat ieder jaar weer, of in ieder geval in die orde van grootte. Was het in 2019 exact 130 miljard? Vast niet. Al was het maar omdat alle economische maten, dus ook het ‘netto nationaal inkomen’, uitgaan van bepaalde aannames. Maar of het nou iets meer of minder is dan 130 miljard, feit is dat een fors deel van het nationaal inkomen op een versluierde manier bij aandeelhouders terechtkomt. Boven op het dividend dat zij krijgen.

Maar daarmee is de zoektocht nog niet af. Want wat gebeurt er met dit geld? En waarom? Volgens de economieboekjes bestaat zoiets eigenlijk niet eens, want winst wordt óf gebruikt voor investeringen óf rechtstreeks uitgekeerd aan de aandeelhouders of de eigenaren. ‘Macro-economisch is dit een van de grootste puzzels: waarom bedrijven het geld opsparen in plaats van dat het wordt geïnvesteerd of uitgekeerd’, zegt Arjan Lejour, hoogleraar belastingen en publieke financiën aan de universiteit van
Tilburg.

Het antwoord op deze puzzel is te vinden op de website van de Vereniging voor Effectenbezitters (VEB). ‘De inkoop van eigen aandelen is een manier om met weinig risico geld terug te geven aan aandeelhouders. Investeren in onderzoek naar en ontwikkeling van nieuwe producten of diensten brengen meer risico met zich mee voor beleggers. Het is immers altijd maar afwachten of er voldoende rendement op de investeringen kan worden behaald.’ Helder. Je kunt er van alles van vinden, maar eerlijk is het wel. Het is gelijk het antwoord op de vraag waarom bedrijven zo weinig investeren in innovatie: investeren is risicovoller dan opkopen.

130 miljard euro, een vijfde van het nationaal inkomen, blijft steken in bedrijven

Op de VEB-website wordt ook uitgelegd waarom aandelenopkoop gunstiger is dan het uitgekeerd krijgen van dividend: over dividend moet belasting worden betaald, over de revenuen van aandeleninkoop niet. Dat aandeelhouders profiteren van zo’n aandeleninkoop komt doordat de beurswaarde erdoor stijgt en de winst voortaan over minder aandelen wordt verdeeld: de winst per aandeel neemt toe. In 2021 besteedden alleen al de AEX-bedrijven 26,9 miljard euro aan de opkoop van eigen aandelen, becijferde de VEB. Hoe hoog het bedrag is dat alle Nederlandse bedrijven ervoor aanwenden en welk deel van de 130 miljard daarnaar wegvloeit, is niet bekend. Het CBS noch De Nederlandsche Bank, het Centraal Planbureau of de Autoriteit Financiële Markten houdt dat bij. In de Verenigde Staten besloot president Joe Biden onlangs om een belasting van één procent in te voeren op de inkoop van eigen aandelen.

Bedrijven gebruiken hun opgepotte miljarden ook voor het overnemen van andere bedrijven. In 2021 werd hier in Nederland 110 miljard aan besteed, becijferde KPMG. Bij overnames wordt vaak veel meer betaald dan het opgekochte bedrijf eigenlijk waard is: kassa voor de aandeelhouders/eigenaren van het opgekochte bedrijf. De aandeelhouders van het opkopende bedrijf laten zich lekker maken door voorgespiegelde voordelen in de toekomst. Door de bank genomen onterecht. Uit internationaal onderzoek blijkt dat de meeste overnames mislukken: het bedrijf is minder waard dan zonder de overname het geval zou zijn geweest. Slechts bij vijftien procent van de overnames levert het een meerwaarde op. Zo gaat er voor de economie en voor de samenleving als geheel veel waarde verloren, constateert Hans Schenk, die als hoogleraar in Utrecht jarenlang bijdroeg aan het internationale onderzoek naar overnames. Dat het desondanks zo veel gebeurt, heeft vooral te maken met kuddegedrag in combinatie met grote reserves, zegt Schenk. ‘Bovendien willen bedrijven, of in ieder geval de managers van bedrijven, nu eenmaal altijd groeien, en het is een stuk makkelijker om te groeien door opkopen dan door beter te presteren als onderneming.’ Dat aandeelhouders ermee akkoord gaan en banken het helpen financieren heeft volgens hem te maken met ‘old boys consensus’, stelt Schenk. ‘We kennen elkaar en vertrouwen erop dat jullie de juiste beslissingen nemen.’

En dan is er, als derde bestemming van de 130 miljard, ook nog het eenvoudige oppotten bij bedrijven. Een paar jaar geleden onderzocht De Nederlandse Bank (DNB) het ‘spaaroverschot’ van Nederlandse bedrijven, dat ook in vergelijking tot de rest van Europa opvallend hoog is. Belangrijke reden van dat oppotten, zeker bij het MKB, is ‘belastingplanning’, zoals DNB het noemt: het zo lang mogelijk, liefst voor eeuwig, uitstellen van het betalen van belasting. Grote oppotters zijn de bv’s van directeuren- grootaandeelhouders (DGA’s): de directeur is ook eigenaar van het bedrijf. Zij laten het grootste deel van hun winst administratief in de bv zitten, en kunnen intussen wel over het geld beschikken door het te ‘lenen’ van hun eigen bedrijf. Zo hoeven ze geen inkomstenbelasting te betalen. Ook veel mensen met een ‘aanmerkelijk belang’ die minimaal vijf procent van de aandelen van een bedrijf in handen hebben, potten de winst graag op in het bedrijf om inkomstenbelasting te ontwijken. Dit leidt niet alleen tot minder geld voor publieke voorzieningen, maar ook tot ‘economische onevenwichtigheden’, constateert DNB. Het CBS schat dat in 2019 zo’n 28 miljard aan winst werd opgepot door directeuren-grootaandeelhouders en door mensen met een aanmerkelijk belang. De spaarpot die zo binnen dergelijke bedrijven is aangelegd, bedraagt volgens een ruwe schatting van het CBS inmiddels 400 miljard euro. Wordt het bedrijf overgedragen aan erfgenamen, dan hoeft over het opgepotte geld geen erfbelasting betaald te worden. Het is de blinde vlek van de inkomensstatistieken en daarmee ook van veel ongelijkheidsonderzoek: de waardestijging van vermogen. Waardestijging van vermogen telt niet als inkomen.

Wie nu opmerkt dat al deze bedragen – voor aandeleninkoop, bedrijfsovernames en oppotten – al gauw optellen tot veel meer dan 130 miljard: dat klopt! Want bedrijven lénen ook geld voor overnames en zelfs voor de inkoop van eigen aandelen. Mijn zoektocht leidt tot een cynische constatering: een groot deel van het nationaal inkomen komt niet bij de huishoudens of bij de overheid terecht, maar blijft achter bij bedrijven. Niet om investeringen mee te doen, maar om op te potten of bedrijven en aandelen mee te kopen. Zo wordt een belangrijk deel van het nationaal inkomen omgezet in vermogen van bedrijven en aandeelhouders. Boven op het uitgekeerde dividend. In economische termen wordt 130 miljard van het nationaal inkomen jaarlijks omgezet van een ‘stroom’ in een ‘voorraad’: in kapitaal van bedrijven en van aandeelhouders. En juist voor die voorraad van ophopend vermogen, is in Nederland heel lang heel weinig aandacht geweest, zegt Arjan Lejour van de Tilburgse universiteit.

De economie en de samenleving schieten hier niets mee op. En het gekke is, zegt de Utrechtse hoogleraar economie Kees Koedijk, ook voor aandeelhouders is al dat oppotten en opkopen lang niet altijd gunstig. ‘Het scheelt hun misschien belasting, maar uiteindelijk moet geld economisch geïnvesteerd worden om het echt te laten renderen.’ Dat er op het moment zo veel geld bij bedrijven blijft zitten, zegt vooral iets over de enorme winsten die bedrijven maken, meent Koedijk. ‘Er is heel veel cash, er is de afgelopen tien jaar gewoon heel veel geld verdiend. Aandeelhouders hoeven helemaal niet kritisch te zijn op wat er precies met het geld gebeurt, ze krijgen toch wel genoeg.’

Terug naar de de vraag of er in deze tijd van kelderende koopkracht en oplopende publieke noden ergens geld te vinden is. Het antwoord is simpelweg: ja, dat is er! Opmerkelijk genoeg worden juist deze grote geldstromen – de opkoop van eigen aandelen, de bedragen die besteed worden aan overnames, de toevoegingen aan bedrijfsreserves – niet bijgehouden door de instituten die (toe)zicht houden op hoe het met economie en financiën gaat, of daarover adviseren: het CBS, DNB, de Autoriteit Financiële Markten, het CPB. Een van de obstakels is dat eigenlijk niet bekend is wie wat bezit. Daar zou binnenkort verandering in moeten komen, want in het kader van het Europese anti- witwasbeleid zijn bedrijven verplicht om de hele keten van eigenaren in kaart te brengen en te melden. Maar de Kamer van Koophandel, die dit zogeheten UBO-register op orde moet brengen, heeft van het kabinet al een paar keer uitstel gekregen. Als het goed is, is het 1 januari klaar.

Op zich is het niet gek dat bedrijven een buffer aanhouden, vindt voorzitter Tuur Elzinga van vakbond FNV. Om te kunnen investeren en, zegt hij fijntjes, ‘om niet meteen bij de overheid aan te hoeven kloppen als het slecht gaat’. Maar dat investeren gebeurt te weinig, en de buffers worden groter en groter. ‘Die kunnen voor de samenleving een stuk nuttiger worden ingezet.’ Een progressieve winstbelasting, oftewel een belasting waarvan het tarief toeneemt naarmate de winst hoger is, kan daarbij veel helpen, verwacht Kees Cools, voormalig hoogleraar op het gebied van corporate finance en governance. ‘Als het maken van steeds hogere winsten minder lucratief wordt, wordt het voor bedrijven aantrekkelijker om de lonen te verhogen, om te investeren, of zelfs hun prijzen te verlagen.’ Een eerste proeve daarvan zagen we vorige week. Meteen nadat de Europese top bekend maakte dat de winsten van energiebedrijven afgeroomd gaan worden, daalde de gasprijs fors.

Uit: De Groene Amsterdammer van 21 september 2022
www.groene.nl/2022/38