Gevangen in de cloudklas

8 september 2023

Mirjam de Rijk

Techbedrijven verdringen elkaar om ‘leeromgevingen’ te leveren. En een school die eenmaal op die manier draait, kan daar niet zomaar mee stoppen. ‘Er wordt iets doorgevoerd waarvan niemand weet of het verstandig is.’

‘Als dit doorzet, is het einde van het publieke onderwijsstelsel in zicht.’ Bert van der Zwaan, voormalig rector van de Universiteit Utrecht, schuwt de grote woorden niet. Hij heeft het over de grote techbedrijven, Google en Microsoft voorop, die in hoog tempo hun greep op het onderwijs versterken. Of het zelfs overnemen. Want de techbedrijven leveren lang niet alleen de infrastructuur, ze bepalen ook steeds meer de inhoud én de aard van het onderwijs. Ze beslissen over studie- en toetsmateriaal en bepalen hóe studenten leren.

‘Edutech’ heet het in jargon, educational technology: alles wat te maken heeft met online ‘leeromgevingen’ en digitaal onderwijs. Het is de afgelopen jaren pijlsnel gegaan, de digitalisering en ‘platformisering’. Met dat laatste wordt bedoeld dat onderwijs via een techplatform wordt aangeboden. Inmiddels is edutech voor investeerders een van de meest renderende sectoren om geld op in te zetten, vertellen de kenners. Van der Zwaan: ‘Geld zoekt rendement en IT heeft een hoog rendement, zeker in het onderwijs.’

Met dank aan corona, want de pandemie was de grote versneller: het was op dat moment voor scholen de enige manier om onderwijs te geven en de opensource-alternatieven (zoals Moodle of Big Blue Button) verloren het al snel van de commerciële aanbieders. Voor discussie was geen tijd. Of zoals de site van de Rabobank het samenvat: ‘Vóór de coronapandemie stond de hele onderwijssector minder open voor technologische vernieuwing. De pandemie heeft een enorme boost gegeven aan de bereidheid technologie te omarmen.’ De Rabo financiert graag venture capitalists en andere investeerders in edutech.

De grote jongens hebben het speelveld in Nederland enigszins verdeeld. In het hoger onderwijs is Microsoft leidend, in het basisonderwijs en deels het voortgezet onderwijs regeert Google. ‘Begrijp me niet verkeerd’, zegt Van der Zwaan. Hij pleit niet voor het terugdraaien van de digitalisering, als dat überhaupt al mogelijk zou zijn. Studenten willen graag plaats- en tijdonafhankelijk leren. Maar zorg als overheid en onderwijsinstellingen zo snel mogelijk dat er een publieke, niet-commerciële infrastructuur voor komt, zegt hij. En met hem inmiddels veel anderen. Want niet alleen stroomt nu publiek geld naar de aandeelhouders van de techbedrijven, ook is de onafhankelijkheid van het onderwijs in het geding. Van der Zwaan: ‘Kennis, ook de kennis die is vergaard met publiek geld, wordt privé-bezit. Voor je het weet, gaan de techbedrijven veel geld vragen voor publieke kennis die ze op hun platforms aanbieden.’

Dat is ook het verschil met veel andere sectoren waar de grote techplatforms zich onmisbaar hebben gemaakt. Een app voor het openbaar vervoer verandert niet het wezen van het OV, terwijl edutech wel het onderwijs zelf verandert. ‘Het gaat hier echt over het hart, over het wezen van het onderwijs’, stelt José van Dijck, universiteitshoogleraar digitale media en samenleving aan de Universiteit Utrecht. Aan de gebruikte software zitten learning analytics (LA) en learning management systems (LMS) gekoppeld: het algoritme analyseert iedere interactie tussen systeem en leerling/student en past het les- en toetsmateriaal daarop aan – het zogeheten personaliseren. Van Dijck: ‘Maar wát er wordt aangepast en waarom, daarop heb je als docent dus geen enkel zicht.’

Hiermee verliezen de onderwijsinstellingen en docenten niet alleen hun greep op de inhoud, maar ook op de onderwijsmethodes en de kennis over hoe mensen leren: die informatie is eigendom van het techbedrijf. Van Dijck maakt zich ook zorgen over de effecten op de kansenongelijkheid. ‘We weten uit onderzoek dat die personalisering, die terugkoppelsystemen, vooral in het voordeel zijn van leerlingen en studenten die toch al goed kunnen leren.’

Niet alleen de leerplatforms, ook de andere cloudbased diensten waarmee universiteiten werken (mail, videovergaderen et cetera) zijn voor het overgrote deel in handen van Big Tech: Amazon, Google en Microsoft. De techbedrijven vergaren zo veel waardevolle kennis en data. Weliswaar krijgen ze niet de mailinhoud zelf, maar ze krijgen wel alle ‘meta’-gegevens van wat er aan de universiteiten gebeurt: wie met wie mailt, wie met wie vergadert en hoe vaak, en welke onderzoekers veel informatie met elkaar uitwisselen. Deze metadata zijn daarmee ook beschikbaar voor de Amerikaanse overheid, want de Amerikaanse wet bepaalt dat die alle metadata van Amerikaanse cloudaanbieders mag opvragen. Ook de gegevens van Nederlandse studenten zitten in Amerikaanse clouds, omdat de meeste universiteiten hun ‘digitale leeromgeving’ (Canvas, Brightspace) hebben gekocht bij bijvoorbeeld Microsoft.

Tot een jaar of tien geleden werkten universiteiten en hogescholen nog veel met eigen, gezamenlijk ontwikkelde programma’s voor bijvoorbeeld mailverkeer, opslag en informatie-uitwisseling. Ze hebben voor hun ICT-ontwikkeling een onderlinge coöperatie, Surf, die al sinds 1987 bestaat. Maar inmiddels stappen hogescholen en universiteiten voor steeds meer diensten over naar Big Tech.

En zit je daar eenmaal, dan kom je er niet snel meer van af. Het verdienmodel van de platformbedrijven zit in ‘aas’, ‘as a service’. Binnenkomen kost vrijwel niets, maar daarna moet je voor alles betalen. De drempel om weer weg te gaan is hoog: het is technisch erg lastig, en het kost ‘exitgeld’.

‘Het is klassieke marktmacht’, zegt europarlementariër Paul Tang, die zich in de techbedrijven heeft vastgebeten. ‘Ze gebruiken hun kapitaal om marktdominantie te kopen.’ Met ongeëvenaarde budgetten voor marketing en voor de ontwikkeling van nieuwe producten, maar ook met ‘oorlogskassen’ om succesvolle potentiële concurrenten op te kopen. En wie marktmacht heeft, kan klanten de regels voorschrijven. Tenminste, zolang overheden er niets tegen doen.

Aan de digitalisering van het onderwijs ging een jarenlange intensieve lobby vooraf

Dat het onderwijs zich vrijwel zonder discussie heeft uitgeleverd aan Big Tech, heeft veel te maken met hoe de top van die instellingen tegen het fenomeen ICT aankijkt, zegt Van Dijck. ‘Het wordt gezien als iets facilitairs, het is weinig sexy, de beslissingen worden aan de betreffende afdeling overgelaten. Maar ICT is natuurlijk al lang geen ondersteunende activiteit meer.’

‘ICT wordt beschouwd als potloden, maar dan wat duurder’, zegt ook Barend van der Meulen, hoogleraar institutionele aspecten van het hoger onderwijs aan de Universiteit Twente. ‘Terwijl het om iets heel fundamenteels gaat. Een verschuiving van publiek naar privaat.’

De grote techbedrijven hebben bij de ICT-afdelingen vaak een zeer positief imago. José van Dijck kreeg van de helpdesk van haar universiteit te horen dat ze naar Microsoft OneDrive moest migreren, omdat dat veiliger zou zijn dan de Surf-drive, de gezamenlijke software van de universiteiten.

Sinds kort is er wel iets aan het veranderen; Surf organiseerde voor alle chief information officers (CIO’s) en andere universitaire directeuren een cursus digitalisering en publieke waarden. Op initiatief van Ronald Stolk, CIO van de Universiteit Groningen, die in zijn eigen universiteit meer met opensourcesoftware wil gaan werken. Stolk: ‘Maar het kost zeker vier jaar voordat dat gerealiseerd is. Er moet eerst geïnvesteerd worden in het opbouwen van opensource-expertise. En de leeromgeving is net opnieuw aanbesteed, aan een commerciële partij.’ Big Tech is een soort Hotel California, zegt hij, verwijzend naar het bekende nummer van de Eagles: ‘You can check out any time you like, but you can never leave.’

Basisschool Eigenwijs in Oirlo is als een pauw zo trots. Ze zijn ‘Google Reference School’. ‘Met behulp van Chromebooks en Google-apps geven we invulling aan nieuwe vaardigheden en leren wij de kinderen samenwerken en delen in een online netwerk’, vermeldt de website. Er zijn in Nederland enkele tientallen Google Reference Schools, zowel basisscholen als middelbare scholen. Het zijn een soort etalages van Google, modelscholen die fungeren als ambassadeurs voor het techbedrijf. Stichting Primair Onderwijs Venray, waar Eigenwijs en nog dertien andere scholen onder vallen, heeft zelfs haar logo aangepast aan de Google-kleuren.

Jelmer Evers van onderwijsvakbond AOb ziet het met lede ogen aan. ‘Er wordt zo onder publieke auspiciën een markt gecreëerd. Het publieke en private raakt helemaal vermengd.’ Ook zeventien katholieke basisscholen in het Westland zijn Google Reference School. Op iedere school is een ‘gecertificeerde Google Educator’ werkzaam. Met ‘Google Skills for kids’ leren kinderen via YouTube-tutorials hoe ze Google Drive, Docs, Presentaties, Classroom en de zoekmachine kunnen gebruiken. Op de website probeert de scholenkoepel de eventuele gevoeligheden rond digitaal onderwijs meteen te tackelen; het klopt echt niet dat het zou leiden tot individualisering of ieder voor zich. ‘Door de Google-apps te gebruiken, delen we meer en maken we meer gebruik van elkaars kwaliteiten.’

Driekwart van de basisscholen in Nederland is inmiddels afhankelijk van Google. Het bedrijf geeft ze hoge kortingen op de aanschaf van Google Chromebooks en daarna gaat de rest vanzelf. De Chromebooks zijn standaard uitgerust met een Google-account, Google-mailprogramma en alle andere applicaties, en alle bestanden van de leerlingen staan in de cloud van Google. Daar verdient het bedrijf goed aan. Maar nog belangrijker voor het platformbedrijf is iets anders, denkt Remco Pijpers van Kennisnet: ‘Kinderen worden zo heel subtiel grootgebracht tot Google-consumenten. Via het publiek betaalde onderwijs.’

Kennisnet helpt basisscholen, het voortgezet onderwijs en het mbo bij het verantwoord gebruik van ICT. Er is in het basis- en voortgezet onderwijs misschien nog wel minder discussie over de digitalisering en platformisering dan in het hoger onderwijs, denkt Pijpers. ‘Scholen kochten de lesmethodes altijd al op de markt. In eerste instantie voelt dit niet meteen anders.’ En zeker met het lerarentekort is het best handig als de computer werk overneemt. ‘Maar daarmee bepalen bedrijven hoe er lesgegeven wordt. Is dat wat we als publieke sector willen? Wie gaat erover, wie is de eigenaar?’

Het is inmiddels zo gewoon als wat: kinderen die hardop lezen en van de computer te horen krijgen of ze het goed doen. Maar de ‘Leerversnellers’ van Microsoft gaan nog wat verder. Scholen kunnen – vooralsnog gratis – bijvoorbeeld ‘Reflect’ downloaden: een programma dat ‘leerlingen in staat stelt hun gevoelens op een veilige en leuke manier te identificeren’. Via een soort schattige monstertjes vertrouwen leerlingen hun gevoelens toe aan de computer. En daarmee aan het algoritme en aan de leerkracht, want die heeft een dashboard waarin de antwoorden worden bijgehouden. De leerkracht kan leerlingen ook laten weten wanneer ze uiterlijk hun gevoelens moeten hebben ingevuld. Een andere ‘leerversneller’ laat de computer meekijken terwijl de leerling een presentatie geeft. Het algoritme geeft vervolgens tips voor betere presentatietechnieken.

Dat ‘gratis’ is trouwens altijd tijdelijk, weet José van Dijck: ‘In feite gebruiken de techbedrijven mensen om hun algoritmes te trainen, de leerlingen leveren eigenlijk gratis arbeid. Dat gebeurt nu ook met het “gratis” ChatGPT. Als het algoritme eenmaal goed genoeg is, moet je voor het programma betalen. Voor een programma dat je zelf hebt helpen trainen.’

Driekwart van de basisscholen in Nederland is inmiddels afhankelijk van Google

Leerkrachten dreigen door de digitalisering een nogal eendimensionaal beeld van leerlingen te krijgen, ziet Remco Pijpers van Kennisnet. ‘Voor je het weet, kijkt een leerkracht vooral naar de grafiek van Snappet en is dat het beeld dat hij van een leerling heeft.’ Snappet is een online leerplatform dat sinds tien jaar op de Nederlandse markt is en ook actief is in de VS, Spanje en België. Inmiddels geeft veertig procent van alle basisscholen het reken- en taalonderwijs van Snappet.

Op de hielen gezeten door dergelijke bedrijven veranderen ook de educatieve uitgeverijen steeds meer in edutech-bedrijven, met online leerplatforms, digitaal lesmateriaal en algoritmes die de opdrachten personaliseren. De uitgeverijen zijn ook steeds sterker verbonden met de grote Amerikaanse techplatforms. Het ‘adaptieve leerplatform’ Bingel bijvoorbeeld, van uitgeverij Malmberg, draait in een cloud van Amazon. En aangezien het overgrote deel van de scholen werkt met Google Classroom, passen uitgeverijen hun lesmateriaal aan de wensen van Google aan.

De ‘cloudklas’, noemt Niels Kerssens het hele systeem van apps, leerplatformen en andere software waar een gemiddelde klas tegenwoordig mee werkt. Kerssens, die in Utrecht promoveert op de platformisering van het onderwijs: ‘Het gekke is dat dit gebeurt terwijl nog nergens is aangetoond dat het beter is. Er is ook nog niet bewezen dat het slechter is, maar er wordt heel massief iets doorgevoerd waarvan niemand weet of het verstandig is.’

Het mensbeeld van de techbedrijven is uitermate individualistisch, stelt Van Dijck. Zij legt een verband met de unschooling-beweging in de VS. Daar willen met name techno-libertijnen het liefst dat kinderen überhaupt niet meer naar school gaan. Het is het wereldbeeld waarin grote bedrijven voor vrijheid staan, en alles wat riekt naar publiek of gezamenlijk het stempel ‘overheid’ krijgt en fout is. ‘De techno-libertijnen brengen het als het toppunt van vrijheid, maar in werkelijkheid zitten er grote financiële belangen achter’, zegt ze.

Aan de digitalisering van het onderwijs ging een jarenlange intensieve lobby vooraf. Het afgelopen decennium reisden kleine en grote techbedrijven alle conferenties van de OESO en de Europese Unie af om te pleiten voor meer digitalisering, onder het motto ‘twenty-first century skills’. De Nederlandse regering was er niet ongevoelig voor en richtte samen met private partijen de Dutch Ed Tech-coalition op, inmiddels gevestigd op het hippe Marineterrein in Amsterdam. Volgens Dutch Ed Tech zijn er in Nederland ruim vierhonderd edutech-start-ups, met een gezamenlijke waarde van bijna een miljard euro.

De start-ups en de grote techbedrijven zijn op allerlei manieren met elkaar verstrengeld. Pijpers: ‘De start-ups effenen het pad voor Big Tech. Zij enthousiasmeren scholen en beleidsmakers. Start-ups worden altijd met open armen ontvangen. Via hen komen Google en Microsoft vanzelf binnen, want de applicaties van de kleinere techbedrijven draaien allemaal in de cloud van de grote.’

Start-ups zijn hip, ze hebben het imago van duurzaamheid en innovatie, en daar lift Big Tech graag op mee. Vraag dat maar aan oud-eurocommissaris Neelie Kroes of prins Constantijn. Kroes en prins Constantijn regelden bijvoorbeeld in 2016 dat de topmannen van Apple en Alphabet (het moederbedrijf van onder meer Google) hoofdsprekers waren op het StartUpFest in Amsterdam. Waardevolle start-ups worden opgekocht door de grote techbedrijven. Het is win-win, want opgekocht worden betekent cashen.

Ook in Europa vond de edutech-lobby een zeer gewillig oor. Het Digital Education Action Plan (2021-2027) van de Europese Commissie heeft als doel het onderwijs in Europa zo snel mogelijk zo digitaal mogelijk te maken. En hoewel Europa op andere terreinen steeds kritischer wordt op de macht van Big Tech, ontbreekt daarvan rond de digitalisering van het onderwijs ieder spoor.

De enige kritische noot in het Action Plan gaat over privacy. En daarmee heb je meteen het probleem te pakken, zegt filosofe Tamar Sharon. Want de aandacht voor privacy werkt langzamerhand als een soort greenwashing van de techbedrijven. Sharon leidt aan de Radboud Universiteit in Nijmegen het instituut iHub, dat zich buigt over digitalisering en de greep van grote techbedrijven op de samenleving. De gevaren zitten in veel meer dan alleen de privacy, stelt zij. Het gaat over expansionisme, over het tot eigendom maken van wat aan de samenleving behoort, over het veranderen van hele sectoren zonder dat daar ooit bewust voor gekozen is.

Want of het nou gaat om de zorg, het onderwijs of het openbaar bestuur, steeds is de digitale infrastructuur – in tegenstelling tot fysieke, zoals wegen of spoorlijnen – eigendom van bedrijven. Sharon: ‘Daarmee komen beslissingen die eigenlijk door de samenleving genomen moeten worden, in handen van bedrijven.’ De blik van bijvoorbeeld de Autoriteit Consument & Markt is veel te beperkt als ze bij techbedrijven louter kijkt naar ‘eerlijke concurrentie’ of ‘een echte markt’. Zouden er twintig aanbieders zijn in plaats van drie of vier, dan nog is sprake van een ongewenste greep van techbedrijven op het onderwijs.

Bij het nadenken over de digitalisering probeert Sharon te ontrafelen welke nadelen samenhangen met wat ze voor het gemak aanduidt als de rol van het grootkapitaal – de rol van de techbedrijven – en welke inherent zijn aan de digitalisering zelf. ‘We moeten dat in discussies uit elkaar trekken’, zegt ze. ‘Digitalisering kan immers ook publiek georganiseerd worden, als we dat zouden willen. Tegelijkertijd heeft digitalisering misschien nadelen die zich ook voordoen als het grootkapitaal geen rol speelt, die moet je ook onder ogen zien.’

Leren is niet louter lesstof tot je nemen, stelt Sharon. ‘Het is ook het leren als groep, in een groep. Dat zijn vaak waarden waarvan je je niet eens echt bewust bent, tot ze opeens verdwenen zijn, dan realiseer je het je.’