Grip op de grond

11 oktober 2023

Mirjam de Rijk

De Nederlandse woonkosten behoren tot de hoogste van Europa. Maar wonen hoeft helemaal niet duur te zijn. Het is vooral een verdienmodel, gecreëerd door beleid. Wie woont, maakt anderen rijk.

De gepensioneerde Ronald Rops uit Breda werd vorig jaar mei gebeld door een voor hem onbekend nummer. Of hij zin had om te ‘investeren’ in wat grond bij Heemskerk. Het perceel zou binnenkort mogelijk het tienvoudige waard zijn, vertelde de beller. Want de kans was groot dat er een woonbestemming op zou komen. Het telefoontje bleek te komen van YB Projecten, dat speculeert op grondwaardestijging. Rops: ‘Geen idee hoe ze aan mijn nummer kwamen, er zullen wel databestanden te koop zijn met nummers van mensen die in potentie geld hebben om te investeren.’ Rops liet weten geen belangstelling te hebben, en de handelwijze van YB immoreel te vinden. Hij werd nog diverse malen benaderd, maar uiteindelijk liet YB hem met rust.

Tot pakweg tien jaar geleden hadden zowel gemeenten als woningcorporaties veel bouwgrond, maar door een combinatie van financiële crisis en veranderde ideologie kwam de grond in handen van commerciële eigenaren. Grond is goed verdienen. Landbouwgrond kost pakweg zeven euro per vierkante meter, maar zodra de bestemming is veranderd in wonen is hetzelfde perceel al gauw honderden euro’s per vierkante meter waard. Zonder dat de eigenaar er iets voor hoeft te doen. En ‘waard’ is hierbij een interessant begrip: de grondprijs wordt in feite bepaald door de verkoopprijs van de woning: hoe hoger de koopprijzen, hoe meer winst voor de grondeigenaar.

Een nieuwbouwwoning kost in Nederland gemiddeld 474.000 euro, volgens de jongste cijfers van het CBS. De bouwkosten voor een woning van pakweg honderd vierkante meter zijn echter maar 150.000 à 200.000 euro. Waar blijft de rest? De grond moet ‘bouwrijp’ gemaakt en er zijn soms voorzieningen nodig (bereikbaarheid) waaraan de ontwikkelaars meebetalen, maar het grootste bedrag gaat naar de grondeigenaren. Tussen 2015 en afgelopen zomer stegen de bouwkosten met 34 procent en de verkoopprijzen van nieuwbouwwoningen met maar liefst 97 procent – feest voor de grondeigenaren.

Grootste particuliere grondeigenaar annex ontwikkelaar is BPD van de Rabobank, Bouwfonds Property Developement. BPD heeft grond voor minimaal vijftigduizend nieuwe woningen, en afspraken met boeren voor de koop van nog veel meer grond zodra daar een woonbestemming op komt, blijk uit onderzoek in opdracht van de Autoriteit Consument & Markt. En de grap is: Bouwfonds was tot begin jaren nul van de gemeenten, het was hun gezamenlijke grond- en ontwikkelbedrijf. Maar op de golf van ‘minder overheid, meer markt’ werd het verkocht aan ABN Amro, die het weer doorverkocht aan de Rabo. Dik twintig jaar later hebben veel gemeenten spijt als haren op hun hoofd.

Bouwgrond levert de eigenaar niet alleen geld maar ook invloed op. Weliswaar stelt de gemeente het bestemmingsplan vast, maar daar gaan vaak langdurige onderhandelingen met de grondeigenaren aan vooraf over wat en wanneer en wie wat betaalt. Hoe meer grond in handen is van commerciële grondeigenaren, hoe meer koopwoningen en commerciële huurwoningen gebouwd worden, en hoe minder sociale huur. Bij de koopwoningen gaat het bovendien om de segmenten die het meest opleveren – wat niet hetzelfde is als waar behoefte aan is.

Het particuliere grondeigendom is er een belangrijke oorzaak van dat er te weinig gebouwd wordt, zegt Erwin van der Krabben, hoogleraar planologie in Nijmegen en gespecialiseerd in grondbeleid. Grondeigenaren hebben veel redenen om de grond níet te bebouwen: stijgen de huizenprijzen en daarmee de waarde van de grond, dan wachten ze op nog meer stijging. Dalen de prijzen, dan wachten ze tot de prijzen weer gaan stijgen. Zo zijn er al voor 335.000 woningen bestemmingsplannen vastgesteld, maar gebouwd wordt er weinig.

Het is een al vaak vertelde anekdote: Stef Blok die als minister van Wonen (2012-2017) de wereld rond reisde om buitenlandse beleggers en private-equityfondsen naar Nederland te trekken. En met succes. Het Duitse Patrizia, het Zweedse Heimstaden, het Amerikaanse Blackstone, George Soros, de vermogenstak van de Deutsche Bank: ze kochten duizenden woningen op. Wat Blok en zijn VVD betrof was particuliere verhuur, naast natuurlijk eigen woningbezit, de toekomst. Om het voor die verhuurders aantrekkelijk te maken werden er een paar op het eerste gezicht nogal technische maatregelen ingevoerd, met grote gevolgen. De WOZ-waarde ging voortaan een grote rol spelen bij het bepalen van de ‘punten’ van een woning, waardoor veel woningen in de grote steden voortaan niet meer onder de sociale huurgrens vielen en verhuurders voortaan vrij waren in het bepalen van de huur. En door het ‘scheiden van wonen en zorg’ konden beleggers ook dure huurwoningen voor zorgbehoevende ouderen gaan uitbaten.

‘Het is een cadeau voor beleggers als er een nieuwe markt bij komt’, zegt Manuel Aalbers, hoogleraar in Leuven en gespecialiseerd in de invloed van kapitaal op wonen. ‘Er is zó veel kapitaal op zoek naar rendement. Als de hoeveelheid obligaties niet erg toeneemt en de bedrijvigheid ook niet, wat doe je er dan mee? Nederlandse woningen! Weinig risico en een goede opbrengst.’

Institutionele beleggers werken deels met geld van pensioenfondsen. Maar er is een groot verschil, stelt Aalbers, met hoe vroeger het ABP zelf veel woningen in bezit had en deze tegen een redelijke prijs verhuurde. Nu beleggen pensioenfondsen via internationale beleggingsfondsen. ‘Er landt maar weinig geld in Nederland en er is geen enkele directe band met de huurders, waardoor ze zonder scrupules voor de hoogste opbrengst gaan.’

Ook particulieren met spaargeld gingen, aangemoedigd door de lage rente, huizen kopen om te verhuren: buy to let. Of hielden hun oude huis aan als ze zelf verhuisden: keep to let. Met dank aan de groei van het aantal expats die je zonder blikken of blozen twee- tot vijfduizend euro per maand kunt vragen: de werkgever betaalt de huur.

Inmiddels wordt een derde van alle huurwoningen in Nederland commercieel verhuurd – 1,3 miljoen woningen. En dat is vaak niet goedkoop: 58 procent van de mensen die huren via een commerciële verhuurder zijn meer dan veertig procent van hun inkomen aan wonen kwijt. Veel meer dan in andere Europese landen, blijkt uit cijfers van Eurostat.

De opmars van de commerciële huur dreef niet alleen de huren op maar ook de prijzen van koopwoningen, bestaande en nieuwe. Van alle woningen die van 2017 tot en met 2021 werden gebouwd, kwam een derde in handen van commerciële verhuurders. In de zes grootste gemeenten was dit zelfs zestig procent, zo blijkt uit onderzoek van het Kadaster. Starters en woningcorporaties vissen achter het net.

Sommige beleggers richten zich speciaal op buitenlandse studenten. Zo vestigde de Schot MacGregor met private-equityfonds Carlyle in zeven Nederlandse steden The Student Hotel, vaak in voormalige kantoorgebouwen. De prijzen – een kamer van zestien vierkante meter kost 851 tot 1092 euro – weerhield het bedrijf er niet van zichzelf om te dopen tot The Social Hub (‘we needed a name that is inclusive’). Door gebruik te maken van een hotelvergunning geldt het puntenstelsel niet, net als allerlei normen rond bijvoorbeeld geluid. De Erasmus Universiteit reserveert jaarlijks op voorhand tweehonderd kamers bij The Social Hub voor haar buitenlandse studenten.

Ook Holland2Stay, actief in 25 steden, mikt op buitenlandse studenten en expats. In 2019 werden in Rotterdam de Lee Towers opgeleverd in voormalige kantoortorens. Ze zijn inmiddels doorverkocht aan een Zwitserse investeerder. De kleine woningen worden gemeubileerd verhuurd, waardoor ook hier het puntenstelsel niet geldt.

Terwijl beleggers de ruimte kregen, werden woningcorporaties een kopje kleiner gemaakt. Speciaal voor hen voerde Blok de ‘verhuurderheffing’ in, een belasting die corporaties inmiddels bijna veertien miljard euro heeft gekost. Om hun begroting rond te krijgen moesten corporaties woningen verkopen, woningen die massaal werden opgekocht door beleggers. Ook mochten ze voortaan alleen nog grond kopen waar al een woonbestemming op zat (duur!) én als er binnen vijf jaar gebouwd zou worden – extra lastig tijdens de financiële crisis. Voor commerciële grondeigenaren gelden die eisen niet.

Eerder al had het kabinet-Rutte 1 vastgelegd dat corporaties voortaan alleen mensen met lage inkomens mochten huisvesten: de rest moest voortaan door de markt gebeuren. En het was Wouter Bos die als minister van Financiën in 2007 bepaalde dat corporaties voortaan vennootschapsbelasting moesten betalen. Dat kost ze een miljard euro per jaar. Het toont de ambiguïteit van de politiek richting corporaties. Ze worden geacht zich socialer te gedragen dan de markt (huren lager dan het puntenstelsel, doelgroepen huisvesten die bekommernis vergen, goed voor de buurt zorgen), maar worden als het om belastingen gaat gezien als marktpartijen.

Dat het op dat moment allemaal tot weinig opstand leidde, had niet alleen te maken met de neoliberale wind maar ook met geldsmijterij van sommige corporaties, die de hele sector een slechte naam bezorgde. Inmiddels is dit jaar de verhuurderheffing afgeschaft.

Terwijl beleggers de ruimte kregen, werden woningcorporaties een kopje kleiner gemaakt

De parlementaire commissie Huizenprijzen stelde het tien jaar geleden al vast en De Nederlandsche Bank deed het in 2020 nog eens dunnetjes over: dat de prijzen van koopwoningen in Nederland zo zijn gestegen komt niet door schaarste aan huizen, maar door een teveel aan geld. Of beter gezegd: schuld. De stijging van de huizenprijzen tussen 1995 en 2020 loopt helemaal gelijk op met de toename van de leen-mogelijkheden door de jarenlange daling van de rente en verandering van leenregels. Bijvoorbeeld de mate waarin het tweede inkomen meegeteld mag worden (sinds dit jaar voor honderd procent). Een correlatie tussen woningtekort en prijsstijging is niet gevonden.

‘Zodra het voor mensen moeilijk is om een huis te kopen is de eerste neiging bij politici om de hypotheekmogelijkheden te verruimen, vooral voor starters. Maar het werkt dus averechts, het doet de prijzen alleen maar verder stijgen’, constateert Dirk Bezemer, hoogleraar economie in Groningen (en columnist van De Groene).

De hoge schulden zijn goud voor banken en andere financiers. Met een hypotheekschuld van ruim achthonderd miljard euro en een gemiddelde rente van drie procent betalen huishoudens hen op dit moment jaarlijks zo’n 25 miljard euro. Ruim een derde daarvan wordt dankzij de hypotheekrenteaftrek bekostigd uit publieke middelen.

In 1990 kostte een koopwoning gemiddeld 73.900 euro, bijna vier keer het toenmalige modale inkomen. In 2020 was dat negen keer het modale inkomen, vorig jaar was het al elf keer. Dankzij de lage rente waren de maandelijkse kosten een tijdlang nog enigszins draaglijk, maar een schuld blijft een schuld. De schuld van Nederlandse huishoudens, die vooral bestaat uit hypotheekschuld, is op twee landen na het hoogste van alle rijke landen (gemeten in schuld ten opzichte van het beschikbare inkomen). Normaliter zouden, nu de hypotheekrente sterk is gestegen, de huizenprijzen fors moeten dalen, maar dat doen ze nog niet; verkopers willen dat zo lang mogelijk vermijden. Met als gevolg stilstand: er wordt weinig meer gekocht en verkocht.

Koophuizen hebben iets weg van een piramidespel: wie er eenmaal in zit, heeft er baat bij dat volgende kopers nóg hogere huizenprijzen betalen – en zich nog verder in de schulden steken. En beleggers gingen lange tijd met de overwaarde van het ene pandje weer nieuwe leningen aan voor het volgende pandje. ‘Het heeft een tijdlang ook voor de middenklasse wel gewerkt, maar het systeem bijt nu in z’n eigen staart, want uiteindelijk stopt een bouwwerk dat drijft op prijsstijgingen’, zegt Gertjan Wijburg, onderzoeker op het gebied van huisvesting en financiering.

Grondeigenaren, beleggers, banken en particulieren die met grote overwaarde verkopen: ze verdienen allemaal goed aan de hoge huren en woningprijzen. Ten koste van huurders en kopers, en ook van de staatskas. De overheid stopt nu ruim twintig miljard in ‘de woningmarkt’. Grootste klappers zijn de hypotheekrenteaftrek (dit jaar 9,5 miljard, volgend jaar 10,7 miljard) en de huurtoeslag (dit jaar 4,9 miljard, volgend jaar 5,6). Daarnaast is er zo’n drie miljard aan andere belastingkortingen voor woningeigenaren en één à twee miljard per jaar voor de stimulering van woningbouw. Dit alles nog exclusief de budgetten van gemeenten.

Van de huurtoeslag kun je zeggen dat deze de sociale huur stut en niet in commerciële winsten verdwijnt. Maar de andere publieke uitgaven, vijftien miljard euro per jaar, komen uiteindelijk altijd bij particulieren of bij commerciële partijen terecht. Ze verhogen de winsten en drijven de prijzen op.

Dit geldt ook voor de ‘sociale’ huurwoningen, die beleggers steeds vaker neerzetten. De kleinst mogelijke woningen, van veertig vierkante meter of minder, voor een huur die zo dicht mogelijk tegen de sociale huurgrens van 808 euro aan zit. Zo krijgt de huurder nog net huurtoeslag en de belegger maakt een mooi rendement: de overheid betaalt.

Frans Schilder, onderzoeker bij het Planbureau voor de Leefomgeving: ‘Door alle druk om meer te bouwen én wonen betaalbaarder te maken zijn politieke partijen erg geneigd nog meer publiek geld in de woningmarkt te stoppen. Maar voor je het weet vergroot je alleen maar de winsten van grondeigenaren en beleggers.’ En inderdaad hebben zowel GroenLinks-PvdA als de VVD een nieuw fonds in hun conceptverkiezingsprogramma’s opgenomen: de eerste een Woningbouwfonds, de VVD een fonds om kopers korting te geven op de koopprijs. Ook wil GroenLinks-PvdA voortaan mensen in duurdere huurwoningen ook recht op huurtoeslag geven, daarmee de verdienmogelijkheden van commerciële verhuurders verder verhogend met publiek geld.

Gertjan Wijburg: ‘Veel politici hopen dat je door eisen en waarborgen kunt zorgen dat het publieke geld ook bij commerciële partijen leidt tot betaalbare goede huisvesting. Maar dat werkt hoogstens heel even; investeerders vinden altijd uitwegen.’ Wie wil dat publiek geld werkelijk ten goede komt aan betaalbaar wonen moet grond en sociale huisvesting in publieke handen houden, stelt hij.

Zo ver is het nog niet, maar er is sinds kort wel wat aan het veranderen. In juni kwam minister De Jonge van Wonen, nog net niet demissionair, met een hele serie voorstellen om weer meer grip te krijgen op de grond. En om, als er winst gemaakt wordt op de waardestijging van de grond, die winst op z’n minst gedeeltelijk naar de samenleving te laten vloeien. ‘Hij is de eerste minister die weer wat durft, na de val van het kabinet-Den Uyl in 1977 over grondpolitiek’, constateert hoogleraar Erwin van der Krabben. Ook liggen er voorstellen van de minister bij de Tweede Kamer om meer huren te reguleren, ook die boven de huidige sociale huur.

Vooral de kleine beleggers roepen moord en brand, maar hun dreigement dat ze zich misschien wel gaan terugtrekken maakt weinig indruk: het zorgt ervoor dat er meer woningen te koop komen voor starters. Wel staan de beleggerssites vol tips over het ‘opplussen’ van woningen met bijvoorbeeld langere aanrechten, waardoor ze alsnog buiten de nieuwe huurregels vallen. Wat de vrees van Wijburg bevestigt: wie in de woningmarkt zit voor het geld, zal altijd zorgen dat hij het krijgt.

Voor het eerst sinds decennia wordt er ook weer naar corporaties gekeken als deel van de oplossing. Zij spraken met de overheid af de komende jaren driehonderdduizend nieuwe woningen te gaan bouwen. Al kan geld nog wel een probleem worden. Want dat is het gekke met al dat kapitaal waar Aalbers over sprak: naar de corporaties vloeit het dan weer niet.

De Wit, die al zo’n dertig jaar in de kinderopvang werkt, is niet principieel tegen het bestaan van private equity, maar in de kinderopvang slaat het nergens op, vindt hij. ‘Private equity is iets voor risicovolle sectoren: financiers vragen dan een hoge vergoeding voor hun geld om het investeringsrisico af te dekken. Maar dat speelt in de kinderopvang helemaal niet.’

Bovendien is het geld van grote investeerders helemaal niet nodig, vindt De Wit: ‘Voordat die private-equitybedrijven het veld betraden had de kinderopvang helemaal geen externe financiers nodig, vaak zelfs nauwelijks bankleningen. Alle geld bleef binnen de sector en we konden onszelf prima bedruipen.’ Hij heeft begin dit jaar de 85 vestigingen van De Kinderopvanggroep in Tilburg ‘om niet’ overgedragen aan het onderwijs. Zij gaan voortaan de kinderopvang aanbieden, en kunnen zo opvang en onderwijs goed op elkaar afstemmen. ‘Uit nieuwsgierigheid heb ik de organisatie eerst laten taxeren’, vertelt De Wit. We waren tussen de 110 en 170 miljoen euro waard. Maar het zou natuurlijk waanzin zijn om het Tilburgse onderwijs dat bedrag te vragen. Dus hebben we onszelf gratis overgedragen.’ Sinds drie weken is hij voorzitter van de Branchevereniging Maatschappelijke Kinderopvang.

Ook voor groei lijken grote commerciële partijen niet nodig. Toen er alleen nog stichtingen waren groeide het aantal kindplaatsen hard, procentueel zelfs harder dan na 2005. Groei vergt geen grote financiële investeringen, want ruimtes worden meestal gehuurd. Het kunnen uitbreiden van de kinderopvang is vooral afhankelijk van voldoende personeel. De bewering van de directeur van Partou dat de groei die nodig is bij gratis kinderopvang alleen maar mogelijk is ‘als investeerders niet aan banden worden gelegd’ is echt onzin, stelt De Wit.

Private equity maakt op zoveel verschillende manieren rendement dat het vrijwel onmogelijk is om vast te stellen hoeveel er wordt verdiend met kinderopvang en hoeveel geld er wordt onttrokken aan de sector. Sale and lease back-constructies, waarbij het kinderopvangbedrijf spullen of gebouwen terug moet huren, stevige managementfees, hoge rentes op de leningen waarmee de overname is gefinancierd en ingewikkelde overnameconstructies ontnemen het zicht. Door een kerstboom van bv’s wordt vaak het betalen van belasting ontweken.

De hoge aankoopprijzen kunnen ook als ‘goodwill’ afgetrokken worden van de winst. Dat scheelt een hoop winstbelasting. ‘Op locatieniveau wordt veel winst gemaakt, maar op holdingniveau is die winst dan plotseling verdwenen’, vertelt een ingewijde. Het meeste geld verdient private equity door ‘buy, build, sell’. Groeien door zo veel mogelijk opkopen, en vervolgens doorverkopen (in de kinderopvang is dat gemiddeld na vier jaar) voor een (veel) hoger bedrag.

Eén miljoen
Het is een gevleugeld begrip geworden: in de komende jaren is in Nederland ‘een miljoen’ nieuwe woningen nodig. Niet altijd helemaal nieuw, want het is inclusief het ombouwen van bijvoorbeeld kantoren, en het gaat niet om een netto stijging want er worden ook woningen gesloopt, maar veel is het wel.

Vrijwel niemand twijfelt eraan dat er méér woningen nodig zijn, maar of het er echt zoveel moeten zijn is de vraag. Neem de berekening van het bestaande woningtekort (390.000 woningen). De rekenaars gaan ervan uit dat iedereen van 25 jaar die met anderen woont zonder dat dit officieel een liefdespartner is, woningzoekende is. Wat het benodigde miljoen ook relativeert: er staan volgens het CBS op dit moment zo’n 340.000 woningen leeg. Het gaat vooral om woningen van beleggers en van mensen met een tweede huis.

Commerciële partijen hebben er veel belang bij dat het ‘miljoen’ boven de markt hangt, zegt Jasper du Pont van De Starter. De Starter, voortgekomen uit verbazing over hoe de woningmarkt in Nederland werkt, verspreidt via X zo veel mogelijk informatie over alles rond wonen en prikt daarbij graag mythes door. ‘Hoe massiever het getal en hoe groter de haast, hoe meer druk er door commerciële partijen kan worden uitgeoefend op de overheid om mee te betalen, of over waar gebouwd mag worden’, zegt Du Pont.

Overigens gaan de meeste beleidsmakers ervan uit dat een woningtekort van twee procent, oftewel 160.000 woningen, gezond is: zonder een dergelijk tekort zouden de prijzen te sterk dalen of zou de doorstroming stilvallen.