Leiband

7 augustus 2024

Mirjam de Rijk

Wat is een vakbond? Of beter gezegd: wat is een echte vakbond? Het lijkt misschien een wat vreemde vraag voor een rechtszaak, maar binnenkort zal de rechter hier toch een oordeel over moeten vellen. De FNV spande een zaak aan tegen LBV, de Landelijke Belangen Vereniging, omdat ’s lands grootste vakbond het niet langer pikt dat LBV en andere ‘nepbonden’ CAO’s afsluiten die ver onder de maat zijn. Het zijn bondjes die soms door de werkgever zijn geïnitieerd, zoals WIM (ja zo heet die) van Ikea of Our Next Move van ABN Amro. Of ze zijn financieel sterk afhankelijk van de werkgevers, zoals ‘Alternatief Voor Vakbond’ AVV of genoemde LBV.

De LBV heeft naar eigen zeggen tienduizend leden, maar sloot afgelopen jaren voor bijna een miljoen mensen CAO’s af – voor de uitzendsector, de kinderopvang, onderhoudsbedrijven en nog veel meer.

Zeker nu de loonstrijd harder wordt, gaan werkgevers steeds vaker in zee met deze kneedbaarder bondjes. Ooit noemde werkgeversorganisatie VNO dit de ‘Antillenroute’: misschien niet helemaal netjes maar wel effectief.

Zodra een andere bond wél akkoord gaat met een CAO-voorstel van de werkgever, zijn vakbonden als FNV en CNV vleugellam. Tenzij je alsnog de boel lam kunt leggen met een staking, maar dat valt niet altijd mee.

In de Nederlandse wet is nauwelijks iets geregeld over wie of wat zich vakbond mag noemen en over CAO’s mag onderhandelen. Als je een vereniging bent en in je statuten hebt staan dat je CAO’s afsluit, is het al genoeg. Op het eerste gezicht wel mooi: de overheid moet zich tenslotte niet te veel bemoeien met hoe maatschappelijke organisaties zich organiseren. Maar het afsluiten van CAO’s, die bindend zijn voor een bedrijf of zelfs voor een hele sector, is niet zomaar iets. In die zin is de rechtszaak tegen LBV vooral agenderend: willen we als samenleving dat Jan en alleman dit zomaar mag doen?

Er is bovendien nog iets anders aan de hand. Met het afsluiten van CAO’s valt geld te verdienen, als bond. De werkgever betaalt de organisatie(s) met wie ze een CAO afsluit namelijk 23 euro maal het aantal werknemers dat onder die CAO valt. Dat klinkt vreemd, maar het is best logisch: onderhandelingen zijn voor een bond zeer arbeidsintensief, terwijl vervolgens niet alleen je eigen – contributie betalende – leden ervan profiteren, maar álle werknemers én de werkgever. Die hoeft niet met iedere werknemer individueel te onderhandelen en het zorgt ervoor dat alle bedrijven in jouw sector zich aan dezelfde afspraken houden, dus geen valse concurrentie. De financiële vergoeding bestaat al sinds 1966, zij het dat het ooit begon met tien gulden per werknemer.

23 euro maal bijvoorbeeld honderdduizend mensen, als het om een flinke sector gaat, dat tikt lekker aan. Sluiten meerdere bonden de CAO af, dan wordt het bedrag tussen hen verdeeld, naar rato van het ledenaantal. Maar sluit je als bond(je) in je eentje een akkoord terwijl andere bonden nog dwarsliggen, dan gaat het hele bedrag naar jou. Een tamelijk perverse prikkel. Juist kleine bondjes die nauwelijks leden hebben zijn vrijwel helemaal afhankelijk van geld van werkgevers, bij AVV was dat een paar jaar geleden bijvoorbeeld 97,5 procent van de begroting.

De FNV beroept zich bij de rechtszaak op de regels van de internationale arbeidsorganisatie ILO, waar Nederland aan gebonden is. Volgens de richtlijn van de ILO moet een vakbond financieel en strategisch onafhankelijk zijn van werkgevers en bovendien een stakingskas hebben, omdat een staking het enige echte wapen is dat een vakbond heeft als het erop aankomt. België, Duitsland en Frankrijk hebben de ILO-regels opgenomen in nationale wetgeving.

In economentijdschrift ESB van vorige week doet Saskia Boumans, lang zelf werkzaam voor de FNV en nu promoverend aan de UvA, twee eenvoudige voorstellen: regel wettelijk helderder wie zich een vakbond mag noemen en dus CAO’s mag afsluiten, en haal de perverse financiële prikkel weg.

Bijvoorbeeld door bonden niet langer te betalen voor afgesloten CAO’s, maar het bedrag dat nu wordt besteed aan die vergoeding te stoppen in een algemeen vakbondsfonds, en dit over alle bonden te verdelen naar rato van hun ledental.