Slimmer werken
12 juli 2023
Mirjam de Rijk
Wat je er verder ook van vindt, de val van het kabinet is in ieder geval een uitnodiging. Een uitnodiging om na te denken over wat belangrijk is, over wat voortaan echt anders moet. Een val aan het begin van de zomervakantie, hét moment voor reflectie, is wat dat betreft perfect gepland.
Ten bate van die reflectie gooi ik twee vragen op, twee vragen waar het in economische zin in de kern om gaat. Besteden we onze werktijd wel slim? En besteden we ons geld wel zoals we zouden willen? Voorwaar geen klein bier.
De vraag of we onze gewerkte uren wel aan de goede dingen besteden wordt steeds urgenter nu ongeveer ieder plan en iedere maatschappelijke nood afketst op ‘maar er zijn geen mensen voor’. Als er in een land steeds meer gewerkt wordt (we werken per inwoner meer dan ooit), en er achthonderdduizend arbeidsmigranten zijn die werk doen dat vaak al lang uitgebannen had moeten worden, én er veel belangrijk werk blijft liggen, doe je iets verkeerd. Dan wordt het tijd om eens fundamenteel te kijken naar waar we de 14,3 miljard arbeidsuren per jaar eigenlijk aan besteden. Wat gaan we minder doen, of gewoon helemaal niet? En wat kan slimmer?
Gebruikelijk is dat welvarende landen hun welvaart vergroten door slimmer te gaan werken, in Nederland is de welvaartsgroei de afgelopen jaren vooral te danken aan méér uren werken. Die route is per definitie eindig, en bovendien ongezond. Het treurige is dat dit het resultaat is van bewust beleid − lonen, belastingen, subsidies en wetgeving. Maar dat is tegelijkertijd het goede nieuws: het kan ook anders.
Slimmer werken én onzinnig werk uitbannen, we zullen het hard nodig hebben om genoeg tijd te hebben voor de zorg. Vlak voor de val van het kabinet gooide zorgminister Conny Helder nog even een steen in de vijver: jongeren hoeven er niet op te rekenen dat er tegen de tijd dat zij oud zijn nog veel zorg voor ze is. En by the way, jullie moeten ook ouders en grootouders gaan verzorgen. Over het vakkundig ondermijnen van vertrouwen in de toekomst gesproken. Na het pensioen (‘de pot is straks leeg!’) en het wonen (jammer, onbetaalbaar) is er nu de boodschap dat de zorg op is. In een land dat rijker is dan ooit tevoren, dat kan niet waar zijn.
De zorg is op. In een land dat rijker is dan ooit tevoren?
In de rampberichten over de zorg lopen gebrek aan personeel en gebrek aan geld verwarrend door elkaar. De gretigheid waarmee het personeelstekort wordt aangehaald is soms opmerkelijk groot: zie je wel dat er bezuinigd moet worden, er zijn geen mensen meer om het werk te doen. Maar we kunnen het ook omkeren. Er zijn de komende tijd meer mensen nodig in de zorg, dus zullen we daar mensen voor vrij moeten spelen. De ‘oplossing’ waar Helder mee komt, dat iedereen onbetaald voor elkaar moet gaan zorgen, helpt in ieder geval niet − ook onbetaalde tijd is tijd.
Via de zorg zijn we ook bij de vraag over waar we ons geld aan willen besteden. Economisch gezien is het uiterst verbazingwekkend dat de collectieve uitgaven, oftewel de uitgaven voor zorg, onderwijs en andere publieke voorzieningen, lager liggen dan dertig jaar geleden.
Je zou namelijk mogen verwachten dat het percentage gestaag toeneemt. Om twee redenen. Hoe rijker een land, hoe meer waarde mensen hechten en eisen stellen aan dergelijke voorzieningen. Het zou dus logisch zijn als het budget ervoor zou toenemen. Bovendien worden de meeste ándere spullen en diensten door efficiëntie en automatisering steeds goedkoper, maar bij onderwijs en zorg is dat maar beperkt mogelijk. Dus is het logisch als we naar verhouding meer uit gaan geven aan die voorzieningen.
Vandaar de vraag: waar willen we als samenleving ons geld aan besteden? Wie de kwaliteit van onderwijs, zorg, maar bijvoorbeeld ook de openbare ruimte op niveau wil houden, zal moeten accepteren, ja zelfs bevorderen dat de collectieve uitgaven toenemen. De private rijkdom stijgt dan iets minder hard, de collectieve rijkdom blijft op peil. Wat zou het een rust geven om dat gewoon maar eens te besluiten.